Michel Hoffer
Verboden te lachen
Vele primitieven kregen hun eerste lessen natuurkunde nadat zij op de tenen van een hark trapten. Wie echter zijn lesje niet op die manier geleerd had, zou dat alsnog doen toen het christendom werd uitgevonden en niemand nog op de tenen van een christen kon staan zonder daarna ten hemel te gaan, iets wat in die tijd nog niet in strijd was met de zwaartekracht.
In veel landen is ‘t niet vanzelfsprekend dat iemand een dergelijke opvatting ongestraft kan opschrijven, en als ‘t aan de christen-democraten ligt, zal het dat in Nederland ook niet meer zijn. Want, stelt cda minister Hirsch Ballin, ‘vrije meningsuiting en godsdienstkritiek mogen niet worden gebruikt om een groep mensen, zoals gelovigen, opzettelijk te beledigen vanwege hun levensovertuiging.’
Gelukkig maar dat ons vergeving van de zonden, eeuwige gerechtigheid en eeuwige heil door God geschonken worden. Want zijn plaatsvervanger in Den Haag is minder genadig. Hij blaast het verbod op smalende godslastering nieuw leven in, aangezien de wet hierop, artikel 147sr, een dode letter is.
‘t Begint onderhand een traditie te worden van het christelijk geloof, dat dode dingen de kop weer opsteken.
Niet iedereen legt zich daarbij neer. Zo verklaarde een treinreizende koopman, ten overstaan van enkele medepassagiers, dat er nog nooit een dode is opgestaan. Hoe is ‘t mogelijk, hield hij zijn gehoor voor, dat jullie daar twintig eeuwen later nog altijd aan geloven? Alleen maar omdat ‘t in de bijbel staat? Dit is belachelijk. Wat te denken van Mozes? In de bijbel staat: als Mozes een stok op de grond gooit, wordt het een slang. Maar als ik een stok op de grond gooi, riep hij luidkeels door de wagon, komt er een gat in de grond.
De koopman sprak verstandig, en werd dus aangeklaagd voor godslastering. ‘Een dwaling is des te gevaarlijker, naarmate zij meer waarheid bevat,’ schreef de Zwitserse filosoof Henri-Frédéric Amiel.
Omdat de rechters in Nederland niet onderdoen voor Zwitserse filoso-
fen werd de koopman, zowel door de rechtbank als het hof te Amsterdam, ontslagen van rechtsvervolging. Later zou de advocaat-generaal verklaren dat ‘de uiting (van de koopman, mh) niet tegen God -ook niet tegen Christus- was gericht, maar uitsluitend tegen de mensen, wier geloof in wonderen belachelijk werd gemaakt.’
Dit was in 1938. Hoe ‘t onze koopman daarna is vergaan, laat zich makkelijk raden. De oorlog overleefde hij, niet door op een wonder te wachten maar door zijn snor te drukken. Tijdens de wederopbouw kreeg hij een affiche van de Bond zonder Naam in handen gedrukt, waarop stond: verbeter de wereld begin met jezelf, een advies dat hem in de jaren zestig geen windeieren heeft gelegd, want hij verdiende een fortuin met de verkoop van het wondermiddel lsd, waarna hij in de jaren zeventig werd doodgeslagen door een communistische knokploeg. Bijna doodgeslagen, moet ik zeggen. Want in de jaren tachtig ontwaakte hij uit zijn coma. Voor dit wonder bedankte hij God en niet zijn artsen. Zij waren dan ook in geen velden of wegen te bekennen toen onze proseliet de volgende ochtend een beroerte kreeg. ‘Dat is ondenkbaar,’ waren zijn laatste woorden, bij het nieuws dat de antirevolutionairen en de papen hun leeggepeuterde neuzen bij elkaar staken en samen met de christelijk historische unie door het leven gingen als de Partij van de Algemene Vroomheid, Integriteit en Aanverwante Deugden ter meerdere Eer en Glorie van ‘s Werelds Ongevaccineerde Zaligheid, dikwijls afgekort tot cda.
Alles bij elkaar genomen een partij van tinnegieters, zemelknopers en wierookzwaaiers.
Na in de jaren negentig tandenknarsend aan de kant te hebben gestaan, is het cda sinds jaar en dag de grootste politieke partij; hoezo afscheid van domineesland? Nog altijd liggen de kerken als punaises in de polder. Wie dan zijn hielen uit de modder licht, betaalt dat met zijn bloed. Christenen vinden dat redelijk sinds Golgotha.
Des te onredelijker, dat er niet meer gekruisigd mag worden en dat de godslasteraars die hiervoor het eerst in aanmerking komen, niet alleen hun gang mogen gaan, maar op de koop toe carrière maken bij het cabaret.
Het cda wil godslastering als apart delict uit het Wetboek van Strafrecht schrappen en het wetsartikel dat belediging strafbaar stelt, 137c, uitbreiden. Waarom dit artikel in zijn huidige vorm niet voldoet, is onduidelijk. Per slot van rekening bestraft ‘t degenen die zich grievend uitlaten over een groep mensen op grond van hun ras, godsdienst, sexuele voorkeur of handicap.
Hieraan zal de zinsnede ‘middellijk of onmiddellijk’ toegevoegd worden, om duidelijk te maken wat de uiterste grenzen zijn, aldus de minister van Kerkelijk Recht, Hirsch Ballin.
Deze uiterste grens is het opzettelijke beledigen van andermans geloofsovertuiging, een grens dus die gelijke tred houdt met de groeistuipen die menig christen of moslim in z’ntenen heeft… Och arme jongens toch! Deed ‘t pijn toen men fronste bij de sexuele voorkeuren van Mohammed? Begonnen de schoenen te knellen toen men het eten van de hostie voor een kannibalistische gewoonte hield? Voelde ‘t als een likdoorn aan toen de ongelooflijke slechtheid van het Opperwezen aan de kaak gesteld werd?
Hela, wat nu? Is dat artikel 147sr die uit de dood herrijst? Jawel, al heet hij voortaan 137c. ‘t Zal wel ijdelheid zijn.
De gevolgen van zijn er niet minder om, zijn werkelijk waar verrukkelijk… Rechtszalen zullen vijf keer per dag overspoeld worden met moslims die zich gekrenkt voelen. In het gedrang raakt een pastoor die een oordeel eist over de goddelijkheid van Mohammed, zijn brevier kwijt. Een nieuwsgierige jood veegt er zijn voeten aan af. Mag hij trouwens door één deur met de rest? En moet Luther niet alsnog gedaagd worden voor zijn kritiek op de Paus? Bij dit soort vragen zitten de rechters met de handen in het haar, terwijl intussen de advocaat van de duivel onder het beklaagdenbankje kruipt en op zijn gemak een sinasappel pelt.
Dit zal ons niet bespaard blijven, jubelen de liefhebbers van Nederlands toneel, zo gewend aan kluchten.
Ook het debat over godslastering heeft veel weg van een klucht, uitgevoerd door stijve harken.
In 2004 liet toenmalig minister van Justitie, Piet Hein Donner, per brief aan de tweede kamer weten, ‘dat de mogelijkheden voor verruiming van de strafbaarstelling voor belediging en godslastering worden onderzocht.’
Kennelijk was de minister druk met kiezels rapen, zodat hij de rots waarop hij stond niet zag. Hoe anders verklaart men een dergelijke passage in een brief die geschreven werd om de tweede kamer te informeren over de moord op de cineast Theo van Gogh?
Daags later, op het cda-congres te Utrecht, las Malle Pietje opnieuw uit eigen werk voor en beweerde dat mensen niet tot in het diepst van hun overtuiging beledigd mogen worden. Kamerleden, van wie niemand het bestaan vermoedde, schreeuwden moord en brand en dienden zelfs een motie in om het verbod op godslastering te schrappen. Toen dit niet lukte, dienden zij een motie van wantrouwen in. Het zou niet de laatste
keer zijn. Verschillende moties had Pietje al overleefd, toen elf uitgeprocedeerde asielzoekers het waagden levend te verbranden onder politieke verantwoordelijkheid van de minister. Wat deed Pietje toen zijn positie onhoudbaar geworden was? Hij tikte het brilletje dat van zijn neus gezakt was recht, veegde de as van zijn schoenen en stapte op.
Zijn opvolger, het koboldmannetje Ballin, bakte de broodjes niet minder zoet. In het geheim werkte hij aan een wetswijziging waarmee hij paal en perk wilde stellen aan het kwetsen van andermans geloofsovertuigingen. Helaas voor hem verschenen deze plannen per ongeluk op internet. Gods wegen moge ondoorgrondelijk zijn, het internet is dat voor sommige ambtenaren ook.
Een minister wiens plannen vroegtijdig uitlekken, staat als het ware in zijn onderbroek. Om zijn gezicht te redden, slaat hij er zijn handen voor. Kinderlijke logica! Wat ik niet zie, bestaat ook niet. Liet God zich maar zo makkelijk afschepen! In plaats daarvan richtte hij het cda op. Zou keizer Tiberius dit voorzien hebben toen hij verklaarde dat de goden zelf wel afrekenen met lasteraars?
Na het gezichtsverlies van de minister begon de pvda te morren. Want de partij moest kiezen tussen de vrijheid van meningsuiting en het verbod op godslastering, een keuze die in het eerste geval een kamermeerderheid zou opleveren om het verbod te schrappen, maar daarmee ook de christelijke mannebroeders tegen de haren zou instrijken. Omdat goede raad duur is, kocht het kamerlid Ton Heerts voor drie euro vijftig een tweedehands exemplaar van het boek Il Principe, en nadat hij de passages over machtswellust met een rood potlood had onderstreept, bedacht hij geheel in de geest van Machiavelli een motie waarin hij ervoor pleitte artikel 147 en 147a uit het wetboek te strepen, hoewel hij de uitvoering hiervan overliet aan zijn broeders van het cda en de christenunie. Dat zij voor Sint Juttemis een besluit nemen, lijkt onwaarschijnlijk. Maar is dat niet het kenmerk van een klucht? En is het dan niet fantastisch hoe de komedie eindigt? Met het schrappen van het verbod op godslastering en de terugkeer ervan in artikel 137c!
Hoor, hoor… De toneelspelers klappen voor elkaar.
En kijk, rechts van het podium zit IJzeren Hein weer hoog te paard, nota bene als minister van Sociale Zaken.
Gelukkig maar, verzuchten zijn bewonderaars, zo’n groot minister, zo geleerd, zo rechtvaardig… Ik kan deze mensen niet aanhoren zonder te denken aan de dadels van Hassan, die driemaal groter zijn dan ze zijn.
En ook de minister van Kerkelijk Recht zit nog stevig in het zadel, zelfs nadat hij een tekenaar liet oppakken vanwege zijn aanstootgevende kleurplaten.
Dit spreekt allemaal vanzelf als twee partijen met christelijke principes en een partij zonder principes een coalitie vormen.