[p. 65]
Leo Vroman
Gedichten
Kleiner en kleiner
Wij worden steeds kleiner, bij de
Hollanders vergeleken;
een onvermijdelijk teken
dat wij aan verdwijnen lijden
terwijl het toch best met ons gaat
en met mijn voorlopige gestalte:
mijn ledematen doen niet al te
dwergachtig met hun formaat,
mijn benen passen nog in mijn benen,
mijn voeten hangend aan hun kuiten
steken toepasselijk naar buiten,
mijn knieën zijn nog niet verdwenen
in mijn borstkas, en mijn hoofd
– natuur of hemel zij geloofd –
zakt nog niet mijn keelgat binnen,
mijn vingers hangen niet als vinnen
aan een bont geschubde bast
maar schrijven hierna alvast
al of niet gepast
nog enige zinnen.
Reuzen uit ons moederland
bezoeken ons voorzichtig
en geven ons eigen spichtig
klauwtje de warme hand
van een olifant.
De zitkamer wordt altijd
ruimer na het afscheid
en dan, weer alleen,
missen we iedereen.
Fort Worth, 9 oktober 2009
[p. 66]
Nalatenschappen
Bladerende in een boek
geschreven door een aanstaand lijk
merk ik vaak dat ik niet kijk
naar wat ik zoek:
ik zoek de aanblik en de stem
van haar of hem.
Toch, van poëten pas gestorven
leven de vruchten ongestoord
en als fruitsla onbedorven
nog een tijdje voort.
Ach als een boom vers is gevallen
weten de bladeren nog van niets.
Met de gedichten van haast alle
dichters is het ook zo iets;
maar in een al te oud gedicht
gaat het menselijke ten onder,
ik zie de rimpels nog maar zonder
een gezicht.
Telkens tracht ik dan te lezen
wat zo dolgraag mooi wou wezen
maar zie walgende ten slotte
al hun werk naar mij rotten.
Kunnen wij de meest geschikte
waar men vroeger over snikte
niet in leven terug herschrijven
en aan het snikken blijven?
Fort Worth, 9 november 2009