[p. 114]
Arnoud van Adrichem
Wolk
Onze eerste indruk?
Wolken trekken samen, steeds als er een vogel passeert.
Urenlang roffelt u op de spatiebalk. Een privé-afgrond?
Dat u nergens kramp krijgt, geen krimp geeft als het ijs
achter u ineens begint te kruien. De plot vliegt op en
de verwarring is compleet, vlokken en veren dwarrelen
door elkaar heen, de analisten spreken van een situatie,
uw hond gromt alleen maar, hapt naar iets onzichtbaars
(een ziel?) dat berust op een misverstand en een vogel
die vanachter een wolk tevoorschijn danst. Is daar publiek voor?
Wij begrijpen wat u beweegt: zingende dukdalven,
trompetgeschal onder de brug, de textuur van wolken,
voorzetsels die oplichten in uw achterhoofd.
Dat zijn herinneringen waaraan u zich de rest van uw leven
moet vastklampen. Maar vertel wat is er gebeurd dat het niet meer gaat?
[p. 115]
Iets concreter graag.
Wij bevinden ons aan de linkeroever of ergens anders
waar de wind als een hond in het gras gaat liggen.
U staat stroomafwaarts. Een verband spoelt aan, nog een,
rietkragen wijken, eenden stuiven snaterend uiteen
alsof iemand ze wat brood toewierp: de mythe van de losse pols.
Vragen rijzen op uit autoblauw water. Uw tijd gaat nu in.
Kent u de man die de wereld verkocht voor een gedicht?
Kent u de man die God aanklaagde wegens bedreiging?
Kent u de man die een balpen in zijn oog kreeg en stierf?
Minuut van de ingehouden adem. Uw oudste herinnering
is het woord enorm dat uit een knoestige boom viel
die ver boven zijn betekenis was uitgegroeid.
Alleen sfeerbeelden kunnen deze uitzending nog redden.
Vogels balanceren op hoogspanningskabels. Muzieknoten?
Gretig neuriën wij de melodie die in uw hoofd blijft zitten.
[p. 116]
Kijk niet zo.
Wij zijn niet verantwoordelijk voor deze ijstijd. U liet zelf
het deurtje van de vriezer wekenlang kieren. De gevolgen?
Uw adem bewolkt, een oor bevroren, het geluid dat u hoort
is het klapperen van tanden in een arctisch glas.
Wij wijzen u op de rijp op het tapijt, de besneeuwde banken,
de gletsjer in uw toilet. Tussen schitterende wolken gaapt
een schitterende afgrond. (Wij schrijven geen einde want
dan is het te laat, is het meteen ook einde in ieders hoofd.)
U wacht op het kantelmoment, een zonsopgang, een hond
die de zomer tegemoet blaft. De temperatuur blijft stijgen,
alle zweetdruppels tellen. Zet anders een raampje open.
Het raam klemt, uw klamme handen verraden toewijding
en persoonlijkheid. Het kan raar lopen maar wij verbazen
ons nergens meer over. Het geelachtige verleden van kranten?
Nooit eerder werd een geschiedenis zo grondig uitgewist.
[p. 117]
Een verdwijngevoel?
Zakkenrollers stalen uw basisstructuur en sindsdien
komt er geen normaal woord meer uit. Dat is onderzocht en bewezen.
Het is moeilijk uw blik af te wenden van stromend water maar het moet:
wij staan voor de deur met volle boodschappentassen
en goede bedoelingen. Hoorde u ons de eerste keer niet?
Verman uzelf in godsnaam! Wij weten het, wij waren erbij.
Maar dat is geen reden om zo te vloeken, met de deuren te slaan,
een dramatische monoloog af te steken steeds als u een hoogtepunt bereikt.
U wierp het woord ‘brood’ op het woord ‘water’.
De resultaten waren overweldigend, maar te conceptueel.
Wij hebben het recht om te zwijgen maar hierover willen wij uitweiden,
ook buiten de uitzending. Laat de camera lopen, alstublieft.