[p. 102]
Peter Swanborn
Dialoog
Ik lig op een tafel en zie niet hoe
mijn lichaam tot staking overgaat.
Alles lijkt in orde, maar ondertussen,
zo wordt verteld, haperen organen,
trekt iets of iemand draden los,
werpt in vaten dammen op, houdt
zuurstof tegen, laat bloed vertragen.
Mijn lichaam lacht me uit, maar ik wil
aan het werk, er wacht een verhaal.
Dan hoor ik mijn slokdarm fluisteren:
hé galblaas, hé lever, dikke darm,
jaren hebben we zijn cirkels gevolgd,
zijn twijfels aangehoord en nu wij
klaar zijn en moe, wil hij beginnen.
Ik grijp naar mijn borst en schreeuw:
laat me niet in de steek, niet nu. luister,
het is waar, ik heb jullie verwaarloosd,
slecht onderhouden, maar de klokken
in de nacht sloegen altijd voor anderen.
Ga niet weg, niet nu, zonder jullie blijft
als wit papier mijn huid leeg achter.
Bloed, slijm en gal kijken me aan. Zeg
eens, wie heeft jou warmte gegeven,
vingers voor de tast, ogen om te zien?
Ga terug naar af, schrijf je in, opnieuw,
sluit aan achter in de rij. Misschien
komt er een nieuwe kans. Een lichaam
van korte duur, en zonder garantie.
Het kan meevallen. Kijk, zie je? Vers voorbij, de pijn is alweer over. Wel voorzichtiger bewegen, we maken er geen gewoonte van. Je er mag best een beetje onder lijden, een gedicht, maar naast de kunst is er ook nog leven, waarvan men best iets leuks mag maken. Het is afgelopen vóór je het weet.