Kroniek van de roman
Carel Peeters
De lange omweg van Gerbrand Bakkers nieuwe roman
Het uitzonderlijke aan Gerbrand Bakkers moderne streekroman Boven is het stil is de dwingende, gestaag kabbelende stijl. Er doen zich geen grote oplevingen in voor. De zinnen volgen elkaar op als de golfjes veroorzaakt door een steentje in een vijver. De ene mededeling roept de andere op, en ook al is de inhoud daarvan niet van groot gewicht, het zijn wel bouwstenen voor de behuizing van het verhaal. Samen met het gelijkmatige humeur van de personages zorgen ze voor een onderkoelde, maar dwingende sfeer. Je zou kunnen denken dat die gedempte stijl speciaal gekozen is voor een verhaal dat op een boerderij speelt. Daar leidt het leven immers een gestadig voortgaand bestaan, in een vast patroon van dagelijks terugkerend werk. Maar die droge stijl is kenmerkend voor alles wat Bakker schrijft, ook in zijn columns in De Groene Amsterdammer haalt hij alles heel dichtbij in kabbelende, als magneten aan elkaar zittende zinnen.
In Boven is het stil hanteert Bakker een verteltechniek die je ‘verstrooide informatievoorziening’ zou kunnen noemen. Het duurt tot pagina honderdzestig voor we ondubbelzinnig te lezen krijgen dat de vijfenvijftigjarige hoofdpersoon Helmer van Wonderen, houder van melkkoeien, schapen en een paar ezels, het grootste deel van zijn leven tegen zijn zin op de boerderij heeft gewerkt. Dat is een heel effectieve manier om de lezer in milde spanning te houden. Achter het verhaal zweeft vanaf het begin namelijk de vraag wat er met die Helmer aan de hand is, gegeven zijn beroerde humeur en de bedorven verhouding tot zijn oude zieke vader. Dan pas, op tweederde van de roman, blijkt dat hij lang geleden student was en zijn studie moest afbreken door de dood van zijn tweelingbroer Henk.
Aan het begin van de roman wordt die zieke vader naar boven verhuisd. Na zevenendertig jaar met hem samen te hebben geleefd verdraagt de zoon zijn vader niet meer. Hij behandelt hem grof, op een manier die zo uit een
toneelstuk van Harold Pinter had kunnen komen. Hij antwoordt soms wel soms niet wanneer zijn vader hem roept, hij geeft hem nauwelijks te eten en te drinken. Hij houdt hem weg voor bezoek. Hij doet vaak alsof hij al dood is. Je bent lang gespitst op inlichtingen over wat er tussen die twee is gebeurd. ‘Ik ben altijd vergeten’, zegt Helmer (die ook de verteller is). Hij was er zevenendertig jaar geleden meteen vanuit gegaan dat hij zijn broer op de boerderij moest vervangen, ook al zegt zijn vader nu dat hij hem daar helemaal niet toe gedwongen heeft. Een paar dagen na Henks dood zat Helmer met zijn ‘kop onder de koeien. Ik ben er nooit meer onder vandaan gekomen.’ Hij voelt zich ook schuldig dat hij als enige van de tweeling is overgebleven. Ze waren altijd heel hecht geweest. Tot voor kort sliep hij ‘s middags nog op Henks bed. Hij heeft zich na diens dood altijd ‘half’ gevoeld.
Deze manier om mondjesmaat iets los te laten over de achtergrond van Helmers doen en laten is in Boven is het stil heel effectief. Op deze manier gaat Bakker ook te werk in zijn nieuwe roman De omweg, maar nu blijft de achtergrond van de hoofdpersoon in tegenstrijdige of halve informatie steken, en daarmee het hele verhaal. De omweg is aanzienlijk willekeuriger dan Boven is het stil. Daarin blijkt geleidelijk dat Helmers frustratie niet alleen is ontstaan uit zijn te gewetensvolle loyaliteit aan zijn broer, maar ook omdat hij toen nog niet kon toegeven dat zijn belangstelling eigenlijk naar mannen uitging. Daarom wist hij niet hoe hij zijn leven zou aanpakken en koos hij voor de ‘verantwoordelijkheid’ het verlies van Henk goed te maken. Zulke onderliggende stromingen maken een roman sterk.
Wat we geleidelijk over de achtergronden te horen krijgen van de hoofdpersoon Emilie in De omweg blijft in het vage, juist omdat er verschillende dingen gesuggereerd worden. Ze is plotseling naar Wales verdwenen nadat ze is ontslagen op de universiteit. Haar man heeft ze niets laten weten, alleen haar ouders heeft ze via de voicemail gezegd dat ze zich ‘echt’ geen zorgen hoeven te maken. Ze heeft een afgelegen liggende oude boerderij gehuurd waar ze min of meer verder wil werken aan haar proefschrift over de gedichten van Emily Dickinson, maar dat is in werkelijkheid helemaal niet zo erg de bedoeling en er komt ook niets van terecht.
Ook nu bereikt Bakker veel met zijn dwingend voortkabbelende zinnen. Je leest gestadig door, al vraag je je wel steeds vaker af waarom eigenlijk. Wat maakt deze Emilie tot iemand van wie je het fijne zou willen weten? Je volgt haar bereidwillig in haar sensitieve omgang met haar omgeving. Er wordt verteld hoe ze de landelijke omgeving verkent, door weilanden
struint, door woeste paden, bossen en bosjes loopt en uitrust bij een geheimzinnige stenencirkel en bij een vijver. In de verte hoort ze het geluid van een tractor en het zingen van vogels: ‘De zwarte runderen waren weg, in elk geval niet langer zichtbaar vanaf het pad langs de houtwal. Op het dijkje bedacht ze dat dit pad vroeger nog belopen moest zijn geweest, anders waren niet de borden met het lopende mannetje, de kissing gates en de stiles aangebracht. En hoe vanzelfsprekend ze het nu al vond dat hier niemand was. Er zal toch wel eens een wandelaar langskomen.’
Uit deze halve binnengedachten blijkt dat Emilie zich voortdurend scherp bewust is van haar omgeving, daar leeft ze mee. Ze is altijd bezig, met snoeien, een pad aanleggen, ganzen eten geven, onkruid wieden, hout verzamelen. Of ze zit aan de waterkant van de beek en kijkt gehypnotiseerd naar het vlieden en bruisen van het snelstromende water. ‘s Avonds staart ze naar het vuur in de open haard zoals ze in de middag naar het water staarde. Ze hoort alle geluiden, alle geuren neemt ze op, vooral de lucht die in het huis zelf hangt, de ‘ouwewijvenlucht’, afkomstig van de vorige bewoonster van het huis, mevrouw Evans.
Er gebeurt wel een en ander in het leven van Emilie. Ze wordt door een das in haar voet gebeten, de man die voor de schapen bij haar huis zorgt maakt intimiderende avances, een student doet haar huis aan tijdens een wandeltocht en gaat niet meer weg. De schapenman ziet ze als een indringer, de student accepteert ze geleidelijk, tot ze niet meer buiten hem kan, maar soms wil ze ook dat hij weer weggaat.
Deze Emilie is de prooi van haar humeuren, stemmingen en uitzichtloze manier van doen. Haar verleden zou daar iets over duidelijk kunnen maken, maar de verstrooide informatie die daar over wordt losgelaten is half of tegenstrijdig. Het maakt haar tot vrouw in lichtelijk doelloze verwarring. In ieder geval heeft ze in Nederland een verhouding met een student gehad. Kennelijk is daar iets in misgelopen, want er hebben briefjes in het gebouw gehangen dat zij met iedereen naar bed ging. Schandaal. Wanneer haar man naar haar op zoek gaat komt hij ook bij haar huisarts. Daar blijkt dat ze een half jaar eerder een onderzoek naar vruchtbaarheid heeft ondergaan waar hij niets van weet. In Wales heeft ze overal pijn, en speciaal haar buik bezorgt haar veel onrust, waarmee gesuggereerd wordt dat ze misschien zwanger is. Ze slikt aan de lopende band paracetamol, en meerdere tegelijk. Er verschijnt in haar herinnering herhaaldelijk een oom die op een dag in het hotel waar hij werkte de vijver in liep. Toen hij tot zijn middel in het
water stond, bleef hij staan en wist kennelijk niet meer wat hij aan het doen was. Die oom moet daarna tot rust komen en dat doet hij door veel te timmeren.
Aan deze oom spiegelt Emilie zich, nadat ze zelf ook een keer tot haar middel in een vijver is gaan staan, en ook niet wist wat ze zou doen. Dat ze daar in Wales was, ‘had iets te maken met de oom. Tenminste, zoiets begon ze te vermoeden. Er gingen weinig dagen voorbij dat ze niet aan hem dacht, hem zag staan in dat rimpelloze water van de hotelvijver. (…) Ze had heel lang niet aan hem gedacht, mogelijk hier in dit vreemde land wel omdat het net als toen november was, of omdat ze voelde hoe het een mens kan vergaan als hij simpelweg niet meer weet hoe verder, hoe vooruit of achteruit. Dat een ondiepe hotelvijver kan aanvoelen als een pas op de plaats, een stilstand, de oever – zonder begin en zonder eind, een cirkel – als heden, verleden en toekomst zonder grenzen. En ze meende daardoor ook te begrijpen dat hij er zomaar bleef staan, zonder te proberen zijn hoofd onder water te krijgen. Stilstand. Zonder enige vorm van lichamelijkheid, geen seks, geen erotiek, geen enkel gevoel van verwachting. In de kleine maand dat ze in het huis was, had ze, behalve als ze in het leeuwenpotenbad lag, niet één keer een hand tussen haar benen willen steken. Ze bewoonde dit huis zoals hij in die vijver gestaan had.’
Dit staat al op pagina dertien van de roman. En deze toestand van stilstand zal gedurende de meer dan tweehonderd pagina’s die nog komen niet echt veranderen. Ze zoekt wel lichamelijke toenadering bij Bradwen, de student die bij haar aan komt lopen, maar dat wil ze tegelijk wel en niet. De vraag die steeds weer opduikt is: wat maakt deze Emilie tot een interessant personage? Met de gedichten van Emily Dickinson heeft ze een ambivalente verhouding, en helemaal met Dickinsons persoon, de kluizenaarster die zich in het wit kleedde, haar hond als het enige levende wezen zag dat ze om haar heen wilde hebben, en zelfs niet bij de begrafenis van haar vader aanwezig wilde zijn – biografische feiten waar Emilie zich aan stoort. Ze ergert zich, mogelijk omdat ze juist haar eigen neigingen om zich terug te trekken in Dickinson herkent.
Maar in tegenstelling tot Dickinson schrijft Emilie geen gedichten. Ook heeft ze geen bijzondere gedachten. Er is dus niets dat haar interessant maakt. Een enkele keer slaagt Bakker er in om haar onderdrukte wanhoop over te brengen, zoals wanneer ze zich aan Bradwen wil overgeven, maar in het verlangen blijft steken, en uitkomt bij haar terugkerende verzuchting ‘Ach’. Bakkers soepele stijl blijkt niet genoeg.
Dat Emilie (die aan het slot Agnes blijkt te heten) op een andere manier doet wat haar oom niet deed, maakt aan het eind geen dramatische indruk. Het wordt beschreven op de manier van een karweitje, als een van de dingen die in en rond het huis gedaan moeten worden, maar dat nu haar eigen leven betreft. Er worden voorbereidingen voor getroffen, alles wordt ervoor in gereedheid gebracht, als voor een werkje. Kabbelend, zoals Bakkers stijl, maar onverbiddelijk. Maar indruk maakt het niet.