[p. 18]
Eva Gerlach
Over de onmogelijkheid van een einde
2
Hij schopt tegen een steentje
met in zijn voorvoet de berekening
van hoe in wreef en tenen zo te mikken
draaien en kantelen dat het nu en nu
onophoudelijk in beweging blijft.
Het is de klik, het breken van de val
gat in de tijd, de diefstal van herhaling
hij klopt zolang het tikt tegen zijn schoen.
[p. 19]
3
Zwaluwen lucht op lucht af, buikwit eeuwig
zwevend je ene oog in het andere uit
hier op de lege plek tussen bomen waar dood
zijn bek houdt, ‘eeuwig’ een gastheer is, vrolijk
en gul met zichzelf en met lucht –
van de wind leven ze, knife edge
langs bladeren, keutels, oren; tijd een vorm
uitgespaard in wat opengaat rondom
(vleugels, blad, lucht); je blijft erin, je bent
onsterfelijk in zomaar zwaluwen.