M.G. Jansen
De ziektegeschiedenis van een nazi
Wie leest over de gruweldaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog reageert doorgaans met afschuw en ontzetting. Een poging deze ontzetting in woorden uit te drukken leidt vaak tot vragen naar de oorzaak van de verschrikkingen: hoe is dit mogelijk geweest? Hoe kunnen mensen dit anderen aandoen? Het is zeer de vraag of een rationeel antwoord op dergelijke vragen tegemoet komt aan de verbijstering die men ondergaat bij het lezen over de verschrikkingen. De zoektocht naar mogelijke oorzaken en motieven van de daders is zelden een puur rationele aangelegenheid. Op de vragen die men uit verbijstering stelt, wil men behalve een verklaring ook een diep gemeende veroordeling als antwoord.
De vraag ‘Hoe is het mogelijk?’ wordt vaak gevolgd door ‘Wat zou ik zelf gedaan hebben?’ Dergelijke vragen kunnen verontrustend zijn. Hoe meer men zich verdiept in de daders van de gruwelijke misdaden uit het verleden en hoe meer men bereid is hen als mensen te beschouwen, des te verontrustender is de gedachte dat de misdaden ooit daden zijn geweest.
‘Wie iets van heel dichtbij bestudeert ziet het almaar ingewikkelder worden… Een moordenaar wordt een mens wanneer je dicht bij hem in de buurt komt’, schreef Carel Peeters in zijn essay ‘Deze heerlijke dubbelzinnige wereld’. Gesteld dat hij gelijk heeft, is het dan wel wenselijk om van een moordenaar een mens te maken? Doet begrip voor de dader niet iets af aan zijn schuld en helpen we de slachtoffers niet veel meer door onze aandacht op hen te richten? Begrijp je een moordenaar wel beter als je dicht bij hem in de buurt komt? Als je elk moment over zijn schouder mee mag kijken, zonder dat je zelf deel hoeft te nemen aan de misdaden, zonder dat je ze kunt voorkomen, zou je dan een mens zien, en geen monster?
Kijk bijvoorbeeld eens mee met de moordenaars van de ergste soort, de leden van Einsatzkommando 4a die in 1941 de Oekraïne binnentrokken en daar achter de Duitse linies de joden en ander ongewenst verklaarde bevolkingsgroepen massaal begonnen te doden. Aan gaskamers werd toen nog niet gedacht. Man-
nen, vrouwen, kinderen werden massaal, levend, als sardines in een blik in een massagraf gelegd en vervolgens met een nekschot omgebracht. De laag lijken werd afgedekt met zand en de volgende slachtoffers werden er op identieke wijze bovenop gelegd. Wie zich probeert voor te stellen hoe het moet zijn geweest getuige te zijn van zulke gruwelijkheden, kan niets anders dan verbijsterende ontzetting ervaren. Hoe dicht moet men bij zulke daders komen om ze als mensen te kunnen zien?
De Welwillenden
Jonathan Littell heeft in zijn roman De Welwillenden een poging gedaan om die vraag te beantwoorden. De hoofdpersoon is Max Aue, een sd officier en in het begin van de roman lid van Einsatzkommando 4a. Aue vertelt zijn gedetailleerde verhaal dat vol zit met historische feiten en personen. Aue is geen moordenaar, althans niet in de eerste plaats. Hij is een jurist, een intellectueel, een muziek- en literatuurliefhebber. Hij is liever getuige dan deelnemer aan het geweld dat hij desondanks voor noodzakelijk houdt. Genieten van geweld doet hij niet, het verontrust hem eerder.
We lezen over homoseksuele affaires, incest, stront en seksuele perverse fantasieën en hallucinaties. En dat in een roman die de gruweldaden van de Holocaust minutieus beschrijft
Littell heeft er veel aan gedaan om Aue een gezicht te geven dat uiteindelijk menselijk zou kunnen worden. ‘Ik ben net als u,’ laat hij hem zeggen aan het einde van het eerste hoofdstuk. In een poging om een verklaring te geven voor de ontzetting die de lezer ervaart bij het lezen over de extreme gruweldaden heeft Littell nagedacht over de psyche van Aue. Zo is zijn homoseksualiteit terug te voeren op de liefde voor zijn zus, haat hij zijn moeder en beschrijft hij zijn soms vreemde, seksuele fantasieën en hallucinaties tot in detail. Het persoonlijke verhaal van Max Aue zorgt voor een aantal moeilijke, bijna onbegrijpelijke passages in de roman. We lezen over homoseksuele affaires, incest, stront en seksuele perverse fantasieën en hallucinaties. En dat in een roman die de gruweldaden van de Holocaust minutieus beschrijft. Het mag dan ook niet verbazen dat juist deze passages aanleiding gegeven hebben tot grote kritiek. De criticus van Die Zeit, Iris Radesch, vroeg zich af:
Warum sollen wir dieses Buch eines schlecht schreibenden, von seksuellen Perversionen gebeutelten, einer elitären Rasseideologie und einem antiken
Schicksalsglauben ergebenen gebildeten Idioten um Himmels willen dennoch lesen? Ich muss gestehen: Pardon, chers amis français, aber auf diese Frage habe ich keine Antwort gefunden.
Waarom moeten we dit boek van een slecht schrijvende, door seksuele perversies bedwelmde, in een elitaire rassenideologie en een antieke noodlotsbeschikking gelovende, geletterde idioot in hemelsnaam nog lezen? Ik moet bekennen: Pardon, chers amis français, maar op deze vraag heb ik nog geen antwoord gevonden.
Margot Dijkgraaf noemde Aue in het NRC Handelsblad ‘een zielige en pathetische figuur, die in vredestijd bij de psychiater zou zijn beland’. Het idee dat Aue een seksueel gestoord figuur is, die rijp voor de psychiater is, is naar mijn mening precies wat Littell voor ogen heeft gehad. Voor Dijkgraaf is een potentieel psychiatrisch patiënt als karakter in deze roman ongeloofwaardig. Maar wat had Littell anders moeten doen? Had hij van Max Aue een weerzinwekkende antisemiet moeten maken of een SS-er die met grote morele bezwaren de oorlog doorkwam? Ik vraag me af hoe geloofwaardig dat geweest zou zijn. Waar Littel voor gekozen heeft, is van Aue een psychisch zieke man te maken. De persoonlijke geschiedenis van Max Aue in De Welwillenden is naar mijn idee dan ook opgezet als een ziektegeschiedenis.
Een ziektegeschiedenis
Littell heeft De Welwillenden opgezet als een negentiende eeuwse roman. Hij heeft er van alles in gestopt: discussies, overpeinzingen, herinneringen, dromen, mythes, historische figuren en gebeurtenissen. Elsbeth Etty noemde De Welwillenden een ‘typisch voorbeeld van een naturalistische roman’ en sloeg daarmee de spijker op de kop. Een typisch naturalistische roman moet pessimistisch en fatalistisch zijn, en er moet sprake zijn van een groteske omdraaing. Bovendien dient een dergelijke roman, volgens de grote voorvechter van het naturalisme, Emile Zola, een wetenschappelijk basis te hebben. De roman moet een laboratorium zijn waarin de hoofdpersonen rond lopen alsof ze proefpersonen in een experiment zijn en waarbij al hun gedachten en handelingen noodzakelijk volgens wetenschappelijke wetten plaats vinden. Littels roman voldoet aan deze criteria.
Een optimistisch boek kun je De Welwillenden niet noemen. Wie het boek openslaat, laat elke hoop achter zich. De toon is volgens de naturalistische traditie afstandelijk, gevoelloos, koud en zakelijk. Dat vraagt soms het uiterste van de lezer die de één na de andere gruwelijke oorlogsmisdaad voor ogen krijgt. In zijn empathie, zijn medelijden voor de slachtoffers en verontwaardiging over de misdaden staat de lezer alleen.
De roman is doordrongen van fatalisme. Over het lot wordt herhaaldelijk gesproken. De gruwelijkheden lijken onafwendbaar, verzet heeft geen zin, veroordeling lijkt buiten bereik van de hoofdpersoon te liggen. Regelmatig kunnen we lezen dat er geen weg terug meer is. De enige mogelijkheid is doorgaan op de ingeslagen weg, die tot vernietiging leidt. Voor spijt, verzet, zelfs afkeur is geen ruimte. Alles volgt uit een bijna mysterieuze, mythisch onderbouwde lotsbeschikking. Zoals de Grieken ooit geloofden in de onontkoombaarheid van wat het lot hen bracht, zo laat Max Aue zich meevoeren in de gruwelijkheden van een schijnbaar noodzakelijke geschiedenis.
Zoals in veel naturalistische romans is er in De Welwillenden ook sprake van een onverwachte omdraaiing, een groteske verandering die de lezer op het verkeerde been zet. Volgens Etty wordt dat element hier gevormd door de verwisseling van beul en slachtoffer. Het is een beul die hier over de Holocaust vertelt, niet een slachtoffer. Als de lezer gewend is om zich met een verteller te identificeren dan is het lezen van De Welwillenden een lange, verontrustende, bij vlagen pijnlijke zit. Verwacht men bij het lezen over de Holocaust een verhaal van een slachtoffer, hier is het een dader die zonder spijt, maar ook zonder sensatie of genoegen, vertelt hoe het geweest is om aan de verkeerde kant te hebben gestaan. Dat is op zijn minst ongemakkelijk. Als lezer sta je nu eenmaal liever aan de kant waar de klappen vallen dan waar ze uitgedeeld worden.
De afstandelijkheid waarmee de roman doordrenkt is, moet begrip mogelijk maken maar tegelijkertijd niets afdoen aan de morele veroordeling van de daders
Maar is De Welwillenden ook een wetenschappelijk laboratorium in de zin zoals Zola die in gedachte had? Ik geloof van wel. Littell heeft zijn hoofdpersoon Aue een zorgvuldig geconstrueerde persoonlijkheid meegegeven, die deels op wetenschappelijke – beter gezegd pseudo-wetenschappelijke – ideeën is gefundeerd. De dromen, verlangens, hallucinaties, ergernissen en dwanggedachten van Littells hoofdpersoon zijn voor een groot deel gebaseerd op een psychoanalytische theorie waarover ik straks meer zal zeggen. De lezer krijgt te maken met een SS-er, een oorlogsmisdadiger, maar wel één die door Littell in toom gehouden is en niet simpelweg als een monster kan worden weggezet. Het doel van dit psychologische, literaire experiment is de lezer iets te laten ervaren waar de fantasie hem nooit brengen zal. De lezer moet ervaren hoe het is een fascist, een oorlogsmisdadiger te zijn, begrijpen hoe het allemaal mogelijk is geweest en tegelijkertijd verbijsterd blijven over zoveel onrecht en geweld. De afstandelijkheid waarmee de roman doordrenkt is, moet begrip mogelijk maken
maar tegelijkertijd niets afdoen aan de morele veroordeling van de daders. Het doel van de roman is van een dader een mens te maken, geen gruwelijk beest. Littells hoofdpersoon is een mens, een ziek mens weliswaar, maar geen monster.
De soms bizarre, aan pornografie grenzende wensdromen die in het boek voorkomen, zijn door sommigen vergeleken met het werk van de Sade en geestverwanten. Maar Littell kiest niet voor de gemakkelijke weg door een sadist of een sadomasochist op te voeren. Zijn hoofdpersoon geniet niet van geweld. Met de Sade hebben de seksuele passages dan ook helemaal niets te maken. Littell heeft niet gekozen voor een gefrustreerde, sadistische antisemiet maar voor een zelfbewuste intellectueel die enigszins op de achtergrond carrière maakt binnen de SS. Een man die al zijn psychische krachten nodig heeft om de afschuw over de wreedheden waar hij, meestal passief, deel aan neemt buiten zijn bewustzijn te houden. Bij vlagen ontbreekt hem de kracht om de oorlogservaringen, de misdaden te verdringen. Op die momenten lezen we over stromen diarree, kots en groteske incestueuze fantasieën. Het zijn allemaal symptomen van een geest die zieker wordt.
Geschiedenis en mythe
De structuur van de roman bestaat grofweg uit twee, in elkaar gevlochten componenten. De eerste wordt gevormd door de historische gebeurtenissen waarvan Max Aue getuige is. Littell laat zijn hoofdpersoon een groot deel van Europa zien om zo de verschillende aspecten van de Holocaust en de val van Berlijn te kunnen beschrijven. Hij is getuige van de massamoorden in de Oekraïne en de Kaukasus, wordt vervolgens overgeplaatst naar Stalingrad. Daar weet hij gewond aan de Russische omsingeling te ontkomen. Terug in Berlijn wordt hij opgenomen in de staf van Himmler en belast met de Arbeitseinsatz. In Polen en Hongarije onderneemt hij mislukte pogingen om gevangenen uit de concentratiekampen deel te laten uitmaken van de oorlogsproductie. Hij is getuige van de Russische opmars en de val van Berlijn en weet uiteindelijk aan de Russen en Geallieerden te ontkomen.
De tweede component omvat de seksueel, mythische kant van de roman. Littell heeft in interviews te kennen gegeven dat hij de roman deels heeft gebaseerd op de Oresteia-trilogie van de Griekse toneelschrijver Aischylos (geschreven rond 485 voor Christus). De Welwillenden (in het Grieks Eumenides) is ook de titel van Aischylos’ afsluitende toneelstuk. Aischylos vertelt het verhaal van Orestes die zijn vader Agamemnon verliest nadat deze terug is gekeerd van de Trojaanse oorlog. Agamemnon wordt direct na zijn thuiskomst vermoordt door zijn eigen vrouw Klytaimnestra. Dat onrecht moet worden gewroken en Orestes
wordt door zijn tweelingzus Electra en de god Apollo aangemoedigd wraak te nemen op zijn moeder. Hij vermoordt haar en haar minnaar, en vanaf dat moment wordt hij opgejaagd door de Erinyen. Deze wraakgodinnen belagen iedereen die een eigen bloedverwant heeft omgebracht. (Ook koning Oeidipus kreeg met hen te maken nadat hij een man had omgebracht die later zijn vader bleek te zijn.) Orestes vlucht voor hen en weet zich uiteindelijk, na de tussenkomst van de godin Athene, met de wraakgodinnen te verzoenen. Vanaf dat moment veranderen zij in goede geesten en heten zij welwillenden, Eumeniden.
Het persoonlijk verhaal van Littells hoofdpersoon Max Aue vertoont duidelijke gelijkenissen met dat van Orestes. Hij geeft zijn moeder de schuld van de verdwijning van zijn vader, die na de eerste wereldoorlog naar huis was teruggekeerd. Hij gaat zelfs zo ver dat hij beweert dat zij hem vermoord heeft. Aue bezoekt zijn moeder in Frankrijk en vermoordt haar en haar man. Net als Orestes heeft Aue een tweelingzus, Una, die hem weliswaar niet aanmoedigt de moord te begaan, maar toch een grote rol speelt in de motieven van haar broer.
Deze component van de roman kan men beschouwen als een literaire kunstgreep, als een verwijzing naar een klassieke tekst. Maar er is hier meer aan de hand. Het is erg aannemelijk dat Littell de Orestes mythe gebruikt om op een bijna wetenschappelijke wijze iets te zeggen over het karakter van zijn hoofdpersoon. Het verhaal van Orestes moet ons iets duidelijk maken over de ziektegeschiedenis van Max Aue. De Griekse mythe wordt daarbij ingezet op een manier die van Freud is afgekeken toen hij het Oeidipus complex bedacht. De Weense wonderdokter gebruikte de Oeidipus mythe om iets over de geestelijke ontwikkeling van het kind te beweren. In het verhaal van koning Oedipus, die onwetend zijn vader vermoordde en met zijn moeder trouwde, zag hij een stadium in de ontwikkeling van de jonge jongen. Het klassieke verhaal wordt door Freud geïnterpreteerd in termen van seksueel verlangen, haat, jaloezie en onbewuste drijfveren. Dat zijn elementen die in de oorspronkelijke mythen helemaal niet voorkomen. Ze zijn er door psychoanalytische interpretaties aan toegevoegd. Nergens in de klassieke teksten vind je dat Oeidipus op een één of andere manier verlangt om met zijn moeder naar bed te gaan of zijn vader te doden. De kracht van het klassieke verhaal is nu juist dat hij het volstrekt onwetend doet. Freud gebruikt dat verhaal om allerlei zogenaamd verborgen, seksuele krachten bloot te leggen. Jonathan Littell doet iets wat daar sterk aan doet denken met de Orestes mythe. In de klassieke mythe is er geen sprake van een incestueuze relatie tussen Orestes en Electra maar in Littells bewerkte versie is dat wel het geval. Max Aue heeft een seksuele relatie met zijn tweelingzus gehad en die grote, onmogelijke liefde beheerst hem volledig. Sterker nog, hij wil één met haar zijn, opgaan in
haar lichaam en haar wezen. Zijn moeder vermoordt hij uit onvermogen, omdat zij hem niet heeft kunnen geven wat hij zo graag van haar verlangt: liefde en geborgenheid.
Je zou dan ook kunnen zeggen dat Littell, met een knipoog naar Freud, zijn hoofdpersoon een Orestescomplex meegegeven heeft. Die knipoog maakt hij duidelijk door ook een element uit de Oeidipusmythe in zijn verhaal op te nemen. Als Aue de moord pleegt, kijkt een mysterieuze tweeling toe. Wie zij zijn, wordt niet helemaal duidelijk. Het zijn kinderen van zijn zus Una, zo blijkt later, maar wie is de vader? Het antwoord laat zich raden. Net als Oeidipus, die in het huwelijk met zijn moeder de tweeling Eteocles en Polyneices verwekte, heeft Aue een tweeling voortgebracht in een incestueze relatie met zijn zus.
De Orestesmythe is in De Welwillenden een verhaal geworden dat zich op het niveau van een psychoanalytische theorie afspeelt. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de eerste keer dat de boze geesten, die in de Oresteia zussen van elkaar zijn, in de roman hun kop opsteken. Ze worden niet bij name genoemd, maar omschreven in een herinnering aan het jongensinternaat waar Aue in zijn jeugd enige tijd verbleef. De geesten, zijn diep weggestopte, geestelijke krachten: ‘In de dagen daarna werd mij duidelijk dat zijn uitlatingen, die het weggestopte en onzegbare als het ware helder naar buiten brachten, diep in mijzelf verborgen zusters moeten hebben gevonden, die nu gewekt waren, hun lugubere hoofden ophieven en hun glanzenden ogen openden.’
De welwillenden, de Eumeniden, zijn hier onbewuste, psychische krachten die Littels hoofdpersoon opjagen. Zij gedragen zich min of meer volgens de pseudo-wetenenschappelijke wetten van een psychoanalytische theorie. Hoe die in elkaar zit, lezen we in een andere publicatie van Littell.
Het droge en het vochtige
Van Jonathan Littell kwam na De Welwillenden nog een boekje uit, Het droge en het vochtige. Het is een opmerkelijke, korte studie die Littell schreef toen hij nog bezig was met De Welwillenden. In Het droge en het vochtige onderzoekt hij het taalgebruik van Leon Degrelle, een Waalse fascist, die na de oorlog aan berechting ontkwam en vanuit zijn huis in Spanje zijn memoires schreef. Littell meent op grond van het taalgebruik van Degrelle allerlei aanwijzingen te vinden voor diens onvolgroeide psyche. De methode van analyse heeft Littell afgekeken van de Duitser Klaus Theweleit, die ook het nawoord van Het droge en het vochtige geschreven heeft.
Hoe gaat die analyse precies in zijn werk? Het gaat hier niet om de klassieke vorm van psychoanalytische interpretatie. Het is niet zo dat de teksten uit-
drukkingen zouden zijn van het onbewuste van de schrijver. Om te begrijpen wat we volgens Littell in de taal kunnen lezen, moeten we allereerst aannemen dat de fascist een erg zwak Ik heeft. In Het droge en het vochtige wordt dat ons beknopt uitgelegd. De fascist is onzeker en verstopt zich achter een gepantserde façade. Hij is in wezen vooral bang. Vrouwen, vooral als ze seksueel actief zijn, ziet hij als bedreigend en ook voor alles wat vloeit en vochtig is, is hij eigenlijk als de dood. Bijna alles wat stroomt en druipt, herinnert hem aan zijn eigen lichaamsvocht en roept bij hem het schrikbeeld op dat hij uitelkaar valt. Al dat vocht heeft hij niet onder controle. Het stroomt zo maar uit hem en dat beangstigt hem in grote mate. Het doet hem denken aan zijn eigen fragiele, psychische toestand. Het harde, het stijve geeft hem echter houvast. Hij wapent zich met stijve houdingen, harde wapens, uniformen en militaire macht om zichzelf in stand te houden. Alles wat vochtig is, is dus eng en alles wat hard en droog is, is geruststellend voor de fascist. Dat alles heeft zijn weerslag in zijn taalgebruik. Littell weet in Degrelle’s memoires dan ook zinnen als de volgende te duiden: ‘Wie geen besef heeft van de belangrijke rol van de modder in het Russische vraagstuk, begrijpt niets van wat er zich vier jaar lang aan het Oost Europese front heeft afgespeeld.’
Vrouwen, vooral als ze seksueel actief zijn, ziet hij als bedreigend en ook voor alles wat vloeit en vochtig is, is hij eigenlijk als de dood
Voor Littell betekent deze zin niet dat de modder de Duitsers voor grote problemen stelden. Het citaat zegt iets over de psyche van Degrelle, namelijk dat hij bang is voor modder, dat vieze blubber zijn grootste vijand is. De modder bij Degrelle wordt door Littell gelezen als een mededeling over Degrelle’s psyche, niet als een onderdeel van een realistische beschrijving over de toestand aan het oostfront. Hij citeert in dit verband Theweleit: ‘Wanneer de republiek wordt aangeduid als “een modderpoel”, wordt niet simpelweg de ene verbale aanduiding vervangen door de andere; degene die het zegt, voelt werkelijk het vuil en slijk op zijn lichaam.’
Alles wat hard en stijf is, grijpt de fascist aan om zijn eigen Ik te pantseren. Dat gebeurt ook in de taal. Littell geeft aan dat dat in tegenstellingen gebeurt. In het taalgebruik van Degrelle vindt hij o.a. vocht – droog, zacht – hard, krioelend – roerloos etc. Het eerste deel van deze paren bedreigt het Ik van de fascist. Het tweede deel is een manier waarop hij zich tegen de dreiging wapent.
Littell is dus duidelijk een voorstander van het idee dat een tekst veel meer betekenis heeft dan een gewone sterveling vermoedt. Sterker nog, de fascist beseft niet dat zijn woorden dingen vertellen waar hij zelf nog niet achter is. De fascist is ziek en die ziekte uit zich in zijn taalgebruik.
In De Welwillenden komt vocht, zoals modder, braaksel, regen en stront, herhaaldelijk voor. Gevaren voor de fascist vormen ze, weten we nadat we Littells kleine studie gelezen hebben. Max Aue wordt af en toe ook hevig verontrust door vocht. Zo raakt hij op een gegeven moment geobsedeerd door de kleinste moddervlek op zijn uniform. De oorlog is in volle gang en hij heeft echt wel andere dingen aan zijn hoofd dan op dit soort kleinigheden te moeten letten. Zijn ergernis over een klein vlekje is dan ook ziekelijk. Hij scheldt zijn ordonnans, Haneke, de huid vol als hij er één ontdekt. Zelfs als Haneke net bij een aanslag om het leven is gekomen en Aue een nieuw vlekje ontdekt, wordt hij nog razend op hem. Die obsessie met moddervlekken moeten ons iets duidelijk maken over de geestesgesteldheid van Aue. Het gaat slecht met hem, en hij is in de war. Op zo’n moment wordt vocht angstaanjagend. Zo zien we vaker dat wanneer de gruwelijkheden Aue teveel worden, vocht, meestal lichaamsvocht, een verontrustend rol gaat spelen. Ik geef nog een aantal voorbeelden. Gedurende zijn tijd in de Oekraïne kan Aue zijn voedsel niet meer binnen houden, hij braakt alles weer uit. In de roman is het overduidelijk dat het hier niet om een voedselvergiftiging gaat. Aue braakt omdat hij er niet meer tegen kan.
Net als vocht zijn ook krioelende insecten verontrustend. In Kiev doet Aue, met tegenzin, mee aan de massaslachting van Babi Jar. In dit ravijn, vlakbij Kiev, hebben de nazi’s in 1941 meer dan 100.000 joden geëxecuteerd. Ook van Aue wordt verwacht dat hij meedoet aan de slachting. Het gaat hem slecht af. Hij moet op de dode en halfdode, gestapelde lichamen lopen en van dichtbij executies uitvoeren: ‘Het was afschuwelijk en ik voelde een vlijmende walging, net als die avond in Spanje, in de latrine met de kakkerlakken…’
Vervolgens beschrijft hij een jeugdherinnering over krioelende kakkerlakken in een Spaanse latrine. Wat opvalt, is dat Aue het niet zo zeer vreselijk vindt om mensen te vermoorden, maar het is de associatie met krioelende insecten die hem doet walgen. Een vergelijkbaar voorbeeld van Aue’s selectieve gevoeligheid wordt beschreven in een scène waarin hij geschokt kijkt naar een lijk dat hij aan een balkon ziet hangen. Zo fijngevoelig voor lijken is Aue in het voorafgaande niet gebleken, en het is heel opvallend dat juist dit beeld hem schokt. Er is één detail dat hem doet gruwen: er druipt speeksel uit de mond van het lijk op de grond.
Als een golf sloeg de angst over me heen, het geluid van het druppelende speeksel werkte op m’n zenuwen.
Hierop volgt de beschrijving van een jeugdherinnering aan een zelfmoordpoging waarvan Aue als kind getuige is geweest. Het vocht dat uit een dood lichaam stroomt, maakt hem bang en brengt nare jeugdherinneringen bij hem boven.
Een aantal keren in de roman wordt Aue ziek, krijgt hij koorts en begint te ij-
len. Het patroon is als volgt. Hij krijgt koorts, begint te ijlen en hij braakt, of krijgt last van diarree. IJlend heeft hij wensdromen over tweelingzus Una. Het is alsof tegelijk met de stront zijn verlangens en herinneringen naar buiten komen. Hij ervaart het alsof hij uit elkaar valt. Niets houdt hem meer bijéén.
Ik zag er vaal en afgemat uit, mijn gezicht leek te smelten als een stuk was, vervormd door de warmte van mijn lelijkheid en mijn haat, mijn ogen glansden als twee zwarte kiezels midden in die afzichtelijke, absurde vormen, alles viel uit elkaar.
Hij beschrijft zichzelf als overgaand in vocht. Hij smelt en valt uit elkaar. Het klinkt alsof het niet zozeer de koorts is die Aue parten speelt maar het ‘uiteenvallen van het Ik’ zoals Littells leermeester Theweleit dat noemt. Aue is veel te ver gegaan. Dat beseft hij zelf ook, maar van ophouden wil hij niet weten. Hier treedt het fatalisme duidelijk op de voorgrond; er is geen weg terug. Vernietiging lijkt de enige weg, ook al al betekent dat het eigen einde: Als ik niets deed en als er niemand kwam, zo wist ik, dan zou ik doodgaan hier, op dit bed, in plassen drek en urine, want ik was niet bij machte overeind te komen en het zou niet lang duren en ik zou me bevuilen. Maar ik vond dat geen afschrikwekkende gedachte (…)
Theweleit en het fascisme
De theorie dat de fascist een zwak Ik heeft en uitelkaar dreigt te vallen is afkomstig van Klaus Theweleit. Deze theorie is samengevat in Littells studie over Degrelle en subtiel verwerkt in de naturalistische opbouw van De Welwillenden. Theweleit schreef in de jaren zeventig van de vorige eeuw de studie Männerphantasien, een analyse van memoires, dagboeken en proza geschreven door leden van de Freikorps, Duitse paramilitaire organisaties uit de jaren twintig en dertig. Hij is een psychoanalist, maar tegelijkertijd ook een kind van de jaren zeventig. In Männerphantasien ontrafelt hij de psyche van de soldatenman, zoals hij de fascist noemt, met als enige bron het taalgebruik van hun geschriften. De taal drukt uit wat de fascist zelf niet onder ogen wil of kan zien. Het taalgebruik van de soldatenman, de fascist, weet Theweleit te duiden met een vaardigheid die je buiten psychoanalytische kringen, alleen bij Sherlock Holmes tegenkomt. Theweleit stelt dan ook in het begin van zijn studie dat hij de geschriften van de fascisten beschouwt als ziektegeschiedenissen.
Littell noemt Männerphantasien in Het droge en het vochtige ‘een briljant, polymorf en ongrijpbaar boek’. Dat hij onder de indruk is van Theweleit blijkt ook uit een passage uit De Welwillenden waarin hij speels verwijst naar Män-
nerphantasien. In het hoofdstuk Allemandes I en II haalt Aue herinneringen op aan zijn vader. Terloops merkt hij op dat de gebeurtenissen zich afspeelden op het eiland Sylt: ‘We gingen er heen met een trein die over de Hindenburgerdamm reed; bij hoogtij omspoelt het water de rails, en vanuit de trein leek het alsof je over de zee reed…’
Wie Männerphantasien op de eerste bladzijde openslaat, ziet het meteen, een afbeelding van een ansichtkaart waarop een trein te zien is die op water lijkt te rijden. Het is dezelfde trein, die over de Hindenburgerdamm naar Sylt rijdt, en net als Aue haalt Theweleit herinneringen op aan zijn vader.
Männerphantasien is een merkwaardig, prikkelend boek waarin de psychoanalyse gebruikt wordt om inzicht te verkrijgen over het zielsleven van de fascist. Daarbij wordt Freud van stal gehaald, maar ook bekritiseerd. Freuds theorie over het Oeidipuscomplex wordt uitgebreid bediscussieerd en vervangen door het idee van een zwak Ik. Die kritiek op de Oeidipus van Freud zou wel eens de reden kunnen zijn dat Littell het verhaal van Orestes gekozen heeft en er een snufje Oeidipusmythe aan toe heeft gevoegd.
Fascisme is in de theorie van Theweleit geen politieke overtuiging, het is een psychische ziekte, een fundamentele storing in de persoonlijke ontwikkeling. De oorzaak daarvan ligt in de vroege ontwikkeling van het kind. De stroring leidt bij het kind tot de het ontbreken van een gezond Ik. Als volwassene kan de fascist zijn eigen driften, verlangens maar nauwelijks onder controle houden en hij ervaart geen grens tussen zichzelf en de wereld. Hij dreigt voortdurend uit elkaar te vallen. Om dat te voorkomen wapent hij zich met geweld, bouwt hij militaire organisaties op, geniet hij van parades, massabewegingen, vlagvertoon en militaire marsen. Theweleit gaat op al deze elementen uitgebreid in en het boekvormt dan ook noodzakelijke materiaal voor een beter begrip van Littells korte studie over Degrelle. Dat de fascist bang is voor seksueel actieve vrouwen, dat hij verliefd wordt op zijn zus, die minder bedreigend en bovendien dichtbij is; het wordt door Theweleit allemaal uit Freikorps teksten gehaald. Ook beschrijft hij uitgebreid de verschillende soorten vocht die de fascist de stuipen op het lijf zouden doen jagen: stront, modder, regen etc. Het zijn allemaal voorbeelden die de belangrijkste stelling van het tweedelige Männerphantasien moeten illustreren, namelijk dat fascisme een ziekte is.
Ook in De Welwillenden komt die opvatting voor. Zo fantaseert Max Aue dat zijn zus tegen hem zegt dat de Nazi’s de joden haten uit jaloezie, uit een diepgevoeld, onmogelijk verlangen van de Duitsers om net als de joden te zijn: Door de joden te doden, zei ze, hebben we onszelf willen doden, de jood in ons, datgene in onszelf wat leek op de voorstelling die wij ons van een jood maken.
Theweleit beweert iets soortgelijks in het nawoord van Het droge en het vochtige: het is veeleer een kwestie van fundamentele jaloezie, jaloezie en woede op de positie van ‘uitverkoren volk’, die de Duitsers als ‘Ariërs’, uiteraard voorzichzelf opeisten.
Een dergelijk idee krijgt tegen het einde van de roman steeds meer gestalte. Aue ziet in een droom Hitler verkleedt als rabbi. Het is misschien de meest absurde uitdrukking van het idee dat de fascisten niet doden uit politieke overtuiging maar als gevolg van een fundamenteel gestoorde psychische ontwikkeling. Ze doden om zichzelf in stand te houden en het enige wat ze werkelijk verlangen is om te zijn als degenen die ze vernietigen.
Ten slotte de vraag of Aue gezond is. Neen. Hij is ziek en de oorlog maakt hem gaandeweg zieker. Zijn verhaal is een ziektegeschiedenis en zijn ziekte moet ons iets duidelijk maken over de kwestie hoe het in godsnaam allemaal mogelijk is geweest. De vraag is natuurlijk of dat gelukt is. Komt Littell iets dichterbij het begrip voor de daden van de nazi’s? Verandert onze kijk op de nazi’s na het lezen van een roman waarin Theweleits pseudo-wetenschappelijke theorie is verwerkt? Littell heeft de lezer de geschiedenis willen laten doorleven. Zijn roman is als een naturalistisch laboratorium ingericht en de lezer wordt uitgenodigd mee te kijken bij een groots opgezet experiment; het doorleven van de verschrikkingen van de Holocaust, niet als slachtoffer maar als menselijke dader. Theweleit zegt het als volgt: ‘Misschien is het een goede manier: het eigen onbewuste niet verdringen, maar het de geschiedenis, het fascisme laten doorleven, zodat de geschiedenis begrijpelijk wordt via een ervaring van het eigen onbewuste.’
Litell begrijp ik na het lezen van Theweleit beter. Maar begrijp ik nu iets meer van de motieven van de ss-er Max Aue? Zijn geschiedenis laat mij in elk geval in verbijstering achter.