Merijn de Boer
De bril van Jan Campert
In Tirade 429 stond een bijdrage van de in 2007 overleden Enno Endt, bezorgd door Lieneke Frerichs. Het stuk was getiteld ‘Het duel’ en ging over een wonderlijk gevecht dat hij ooit voerde met zijn oude studievriend J.J. Voskuil – op instigatie van die laatste. Het vond plaats in de Bosjes van Poot in Den Haag en werd ook beschreven in Voskuils postume roman Binnen de huid, zij het dat Voskuil daar Maarten Koning heet en Endt David Grobben.
Twee literatoren die elkaar omringd door struikgewas in de haren vliegen: het deed denken aan een eerder duel uit de Nederlandse letteren. Eind jaren dertig gingen Jan Campert (1902-1943) en Jacques Gans (1907-1972) midden in de winter met elkaar op de vuist in het Vondelpark. Net als Maarten en David in Binnen de huid streden ze vanwege een vrouw en net als Voskuil en Endt hebben Gans en Campert allebei opgeschreven hoe dat gevecht volgens hen verliep.
Gans deed in zijn jongere jaren hardnekkig zijn best om te leven zoals de Franse dichters en schrijvers uit de negentiende eeuw
Voor Gans was zo’n gevecht niets ongebruikelijks. Gans deed in zijn jongere jaren hardnekkig zijn best om te leven zoals de Franse dichters en schrijvers uit de negentiende eeuw en bovendien vocht hij regelmatig – zij het vooral op latere leeftijd. Toen hij in 1955 stukjes ging schrijven voor De Telegraaf raakte hij in ongenade bij het linkse journaille, dat hem een overloper noemde en een hypocriet. Het was nog betrekkelijk kortgeleden dat die krant zich had onderworpen aan het ‘foute’ bewind en bovendien had Gans zich altijd geprofileerd als een communist die zich verzette tegen het kapitaal en het grote publiek. De eerste tekenen van zijn nieuwe lot, namelijk dat van paria, dienden zich al aan toen hij begin jaren vijftig voor de Haagse Post ging schrijven, eigendom van G.B.J. Hiltermann, die niet lang daarvoor nog door Gans door de mangel werd gehaald in zijn éénmanstijdschrift Het Pam-
flet en wiens naam door Gans werd verdraaid tot ‘Hitlermann’. Het lot werd bezegeld met een ‘Mandarijn’ van Hermans: ‘De Haage Posthume Gans’, verschenen in Podium. Over de periode daarna schrijft Gans in zijn memoires: ‘Het was niet gering wat ik in die dagen moest afknokken, en het resultaat was blauwe plekken en gescheurde pakken en overhemden. Ook de brillenrekening bij de opticien nam een catastrofale omvang aan.’ Deze laatste opmerking over Gans’ opticien en zijn brillenrekeningen vind je, steeds net anders opgeschreven, regelmatig terug in zijn stukken. De charme van het duel zag hij in en hij deed het, ook blijkens de beschrijvingen van anderen (zoals Henk Hofland met wie hij vocht in de bar van het Schiller Hotel), vol overgave – zij het enigszins onhandig. Dat Gans over zijn opticien en zijn brillenrekeningen schreef was niet zonder betekenis, want bij al dat straatrumoer moest wel duidelijk blijven dat het hier ging om een intellectueel die vocht. Hij duelleerde ook niet om prozaïsche zaken maar om de hogere idealen: de Liefde, de Literatuur. Volgens zijn biograaf Willem Maas vocht hij eens met schrijver en advocaat François Pauwels om de eer wie het meest van Paul Léautaud wist.
Want bij al dat straatrumoer moest wel duidelijk blijven dat het hier ging om een intellectueel die vocht
Het duel tussen Gans en Campert in het Vondelpark werd behalve door henzelf beschreven door hun beide biografen – en door Remco Campert in Over mijn vader. Gans was de eerste die er verslag van deed; in zijn roman Liefde en goudvissen (1940) staat zijn versie van het verhaal. Een jaar later verscheen Slordig beheer van Campert. Opvallend is dat het gebeuren tamelijk identiek beschreven wordt. Het zal dus inderdaad wel ongeveer zo zijn gegaan. Maar in één opmerkelijk opzicht weerspreken ze elkaar. Het is een detail en bij alle overeenkomsten valt het niet erg op.
Campert en Gans streden, net als Maarten en David in Binnen de huid, om een vrouw. Gans’ huwelijk met zijn ‘Mette’ was niet meer te redden en daar kon Gans zich niet bij neerleggen. Hij stelde alles in het werk om haar terug te krijgen, tot hij er tot overmaat van ramp achterkwam dat zij een verhouding was begonnen met Jan Campert – ‘Lemstra’ in Liefde en goudvissen. Hij zocht hem op en bedreigde hem, wat door Campert nogal luchtig werd opgevat. In Slordig beheer schreef hij: ‘Het zonderlinge is dat ik mij onmogelijk tot een staat van woede kon opwerken. Eigenlijk mocht ik dien zonderlingen, eenzelvigen zwerver langs den rand der literatuur – een onzer laatste bohémiens ongetwijfeld – altijd wel een beetje.’ Uit het vervolg wordt duidelijk dat hij uiteindelijk min of meer ‘voor Gans’ akkoord ging met diens voorstel om te duelleren (zoals ook David in Bin-
nen de huid min of meer ‘voor Maarten’ het gevecht aanging). Gans in Liefde en goudvissen: ‘Wij komen bij een rustige plek en houden stil. Ik doe mijn jas uit en zet mijn bril af. Lemstra zet eveneens zijn bril af.’ Dan vraagt er eerst een voorbijganger naar de dichtstbijzijnde uitgang van het Vondelpark, waardoor het gevecht nog even moet worden uitgesteld. Vlak daarna rollen ze door de sneeuw, om even plotseling als het gevecht begonnen was, weer te stoppen. ‘“Je ligt op mijn bril!” zegt Lemstra plotseling. Dit ontnuchtert mij volkomen. Een bril is een bril en zonder bril staat men hulpeloos in de wereld.’
Campert in Slordig beheer: ‘Hij legde behoedzaam zijn bril in de sneeuw, trok winterjas en colbert uit en stond voor mij in een lichtblauwe trui. […] Misschien duurde het gevecht twee minuten. Ik had niet de moeite genomen dezelfde voorbereidingen te treffen, hield mijn jas aan, legde mijn bril niet af.’
Had Gans een mooi einde van zijn relaas over het gevecht nodig, en verzon hij daarom die in de sneeuw liggende bril van Campert? Wilde hij maar weer eens benadrukken dat het twee intellectuelen waren die met elkaar op de vuist gingen? Het voordeel van deze versie was bovendien dat Campert reddeloos en Gans grootmoedig in de slotakte naar voren komt. Campert op zijn beurt vermeldde natuurlijk dat hij zijn bril gewoon ophield, om duidelijk te maken dat hij in dezen de stoerste van de twee was: hij trof geen enkele voorbereidingen, terwijl Gans, die volgens Campert ‘vocht als een meid’, ‘behoedzaam’ zijn jas uittrok en zijn bril neerlegde.
Hield Campert zijn bril nou wel of niet op? Die verdwaalde voorbijganger die de weg vroeg…