[p. 10]
Eva Gerlach
Springzaad
Het meer hing in het bijna
donker boven zichzelf want het gaf licht,
we zaten met brood op de steiger en het kwam tot ons
zitzeil waaraan het likte,
wat klonk als: ‘hoe lang gaan jullie door en hoe breed
zijn jullie aan het verdwijnen?’ In een strak elastiekje
van kippenvel zaten wij op die plek waar
alles ruimer was, we wisten ons geen
raad van verwoestbaarheid, tot iets in de lucht
ons aantikte, springzaad:
iemand floot, een ander floot terug, zo!
zo! En wij, onze oren nog vol
van het meer dat kuste en slurpte, stonden op, stampten,
schudden en het liep uit ons links rechts en zo
begon wat we misten hier en daar in ons te passen
en om een verlenglijst te vragen dus we kwamen
met praktische dingen, geluk, zweet, knieholten: zo –