Christophe van Gerrewey
De metamorfose van een plant
Jede Pflanze verkündet dir nun die ew’gen Gesetze
– J.W. Goethe
1.
Niemand wist waar zij vandaan kwam, en alleen haar verdwijning bracht daar verandering in. Zelfs toen op een ochtend haar naasten met slaapzand in de ogen voor het raam stonden, naar buiten keken, zich geeuwend uitrekten, naar koffie verlangden, en hun hoofd draaiden in de richting van haar verblijfplaats – zelfs op dat moment hing de herinnering aan haar in een wolk van niet weten, en duurde het een tijdje voordat iedereen besefte dat ze geen gedaanteverwisseling had ondergaan, maar voorgoed vervangen was.
2.
Als geschenk had zij het appartement bereikt: klein, kwetsbaar, onzeker (zoals nu nog zichtbaar op foto’s) was ze in een hoek gezet, aan de linkerkant van een brede erker, van het plafond tot veertig centimeter boven de vloer door glas omgeven. In die dagen waren de ramen oud en nauwelijks gelaagd, en door kieren en onvolmaaktheden waaide de buitenlucht haar tegemoet. Iedere dag, om vier, vijf uur, klom de zon over het flatgebouw en straalde voluit in haar richting – of althans in die van de westgevel, die de warmte en de scherpte van het licht enkel leek te versterken.
3.
Zij was in een ruime ringvormige pot gezet, in verse aarde, die al snel elke herinnering verdreef aan de grond die nog rond haar wortels zat, en die ze uit de winkel had meegenomen, als zand tussen de tenen. De mensen die haar dankbaar in ontvangst hadden genomen waren zorgzaam en nauwkeurig – ofwel maakten ze een uitzondering. In elk geval ontbrak het haar nooit aan water, en als ze had kunnen
klagen zonder meteen met haar eigen aftakeling te communiceren, dan had ze dat, om de zoveel maanden, alleen gedaan na een al te overvloedige begieting die de grond waarin zij onbeweeglijk stond drassig maakte, onfris, onaangenaam – maar gelukkig nooit voor lang.
4.
Zo werkte iedereen en alles rondom haar in een mijn waaruit de grondstof werd gedolven, die ze vervolgens tot de draad spon waarmee ze haar organisme steeds steviger en omvangrijker bij elkaar wist te weven. De lucht en het licht stookten de hoogoven op waarin de fotosynthese de sintels van het chlorofyl deed gloeien; wortels haalden als grijpende en absorberende vingers minuscule minerale zouten tussen de aardlagen vandaan. Vandaar de essentiële kwaliteit van dit wezen, bevrijd van alle elementaire (domiciliaire en alimentaire) zorg, door de aanwezigheid van een dubbele bron: haar immobiliteit, en de beredderende beweeglijkheid van de omgeving.
5.
Alles ging goed. Jaren verstreken. De enige uitdrukking die zij gaf, kwam tot stand door haar houding – door de reikwijdte van takken en de grote hoeveelheid bladeren, die zowel de armen waren als alles wat er onophoudelijk door werd omhelsd. Hoe verleidelijk was het – als het te vermijden viel – om voorzichtig in haar voetstappen te treden, om de natuur te volgen in die tocht naar meer, beter, later.
6.
Hoe leesbaar was het boek dat zij te lezen gaf! Niets vroeg om ontcijfering, en zelfs het zeldzame blad dat geel werd en viel, of dat werd afgebroken zonder de geringste weerstand – zelfs dit afvallig element leek vanzelfsprekend, en zonder talent voor dramatiek, op vertrek te hebben aangestuurd.
7.
Zo werd zij het onderwerp van trots (en van de keerzijde daarvan: jaloezie), als de duurzaamheid van haar krachten en de lengte van haar verblijf in ogenschouw werden genomen, en als een terecht teken van onbaatzuchtige zorg geprezen. Uit dankbaarheid verfraaide ze de woning, en van alle mooie dingen in het interieur had zij het meeste naturel, en was zij het minst behaagziek. Haar schoonheid was niet alleen de verdienste van de eigenaars of van haarzelf – haar schoonheid was er door en voor de hele wereld.
8.
Niets wees op verandering – alleen op groei, maar dat is geen verandering: het is een logische en biologische bevestiging van wat bestaat; een manier van het bestaande om zich nat te houden als een pas geverfde muur die niemand durft aan te raken. Want wie zou bewust een plant de dood in jagen, zonder ook zichzelf in alle eerlijkheid naar het leven te gaan staan? Als er volgende stappen werden genomen, dan alleen om de pot waarin zij stond groter te maken, haar wortels ruimte en haar onbeweeglijkheid meer fundament te geven. Iedere verpotting was spannend, maar probleemloos annexeerde zij alles wat aan haar levensruimte werd toegevoegd.
9.
Hoe lang kon dat blijven duren? Waren er grenzen aan haar groei? Zou de woonkamer op een dag te klein zijn, zodat ze, als ze nog door de deur kon, zou moeten vertrekken – of zodat ze verkleind zou moeten worden? Of zou de groei bescheidener worden, cyclisch en gedetailleerd, ieder jaar opnieuw, zodat ze samen met de seizoenen niet van omvang maar van aard, kleur en temperament kon wisselen? Op een dag zou ze volwassen zijn, en binnen de ruimte die ze met takken en bladeren had uitgemeten een oneindig aantal variaties op zichzelf realiseren. Het komt overigens vaak voor dat planten na jaren, zonder dat iemand er ooit rekening mee had gehouden, plots bloemen dragen – niet veel, maar genoeg om het leven en het verblijf in andermans leven voort te zetten.
10.
Niemand wenste haar enig kwaad toe, en toch is zij op één voorjaar tijd te gronde gegaan. Even traag als toen ze nog groeide, nam haar omvang af. Haar silhouet kromp, en zelfs als het een paar weken hetzelfde bleef, vielen er gaten in, als in een verschoten keukenhanddoek, zodat zij steeds meer licht en zicht doorliet, en uiteindelijk nog slechts met dikke bruine lijnen een web spon tussen de ramen die haar hoek afbakenden. Wie naar haar keek, zag steeds meer van de wereld buiten, als door een bril met gebarsten glazen: auto’s, huizen en mensen op straat zijn in stukjes gebroken, die gelukkig op hun plaats blijven. Elke dag een nieuwe fase in de voortslepende aftakeling, als letter na letter die een zin vormt – en een taal spreekt die wel ontcijferd moet worden. Zo was zij voor het eerst een raadsel – pijnlijk, onoplosbaar, treurig. Ook getooid met dit geheim bleef zij uiterlijk onaantastbaar.
11.
Wekelijks werd zij sindsdien aan de bladeren getrokken, en altijd was er minstens een tiental dat zonder moeite losliet. Deze bladeren waren niet geel: er leek hen van binnenuit niets ontzegd, zodat het de buitenlucht moest zijn die voor de aantasting zorgde. Een matbruine kleur had zich van hen meester gemaakt, alsof zij in onzuiver frituurvet waren ondergedompeld, en nu als onsmakelijke maar krokante aardappelchips hingen te wachten tot er in hen gebeten werd. De metamorfose voltrok zich in zones. Het was opmerkelijk hoe de kruin voorlopig gespaard bleef, alsof er iets was – gif, droogte, ziekte – wat de top nog niet had bereikt.
12.
Als haren op een hoofd vielen ze uit, en pas door af te vallen werd duidelijk met hoeveel de bladeren waren, en hoe beperkt haar voorkomen veranderde, hoewel er weer eens een handvol werd weggegooid. Het proces sleepte maandenlang aan, en omdat het zo traag verliep, stond het geen conclusies toe. Weet de natuur niet altijd wat het beste is? Waarom zou een afname, een besluit om het kalmer aan te doen, het begin van het einde inluiden? En had de plant in vorige voorjaren niet evenzeer een deel van haar bladerdek losgelaten, in de hoop een gepaste aanloop te nemen naar de zomer? Het liet zich niet herinneren, zodat (naast medelijden, onzekerheid en treurnis) ook schaamte terechtkwam op het palet van emoties dat het stilleven van de stervende plant aanreikte.
13.
De zoektocht naar oorzaken begon, als naar verbanden waarmee de zieke plant steriel kon worden ingepakt. Er was haast bij: voor het point of no return zich aandiende, moest het begin van de malaise in gedachten bereikt zijn, en in daden ongedaan worden gemaakt. Wat was haar ontzegd? Welk verlangen was veronachtzaamd? Welk geweld was haar aangedaan? Wat had haar doen besluiten – of wat had haar verplicht – langzaam uit het leven te stappen?
14.
Het ware handig geweest te weten wat zij was – tot welke soort zij behoorde, wat haar voorkeuren waren, welke taboes ze gerespecteerd wilde zien. In het begin had zij aan een koordje een kartonnen etiket gedragen, cirkelvormig als de zon. Op de voorzijde: een foto van haar ideale uiterlijk, en haar soortnaam. Op de achterzijde: drie symbolen (een doorkruiste zon, een halve maan, een druppelende gieter) boven de tekst ‘Veel licht – géén direkt [sic] zonlicht – potgrond vochtig
houden – regelmatig bijmesten – houdt van besproeien. Bestemd voor decoratie en niet voor consumptie.’ Omdat dit etiket geen sieraad was volgens de mensen die in haar plaats moesten denken, en omdat het afbreuk deed aan haar wild en ongerept uiterlijk, was het volledig, aan de rand van de pot, in de grond naar binnen geschoven, waar het nu, samen met alle biografische en levensnoodzakelijke informatie, was vergeten.
15.
De zoektocht naar oorzaken werd een zoektocht naar identiteit. Langzaam werd Het grote tuin en kamer planten boek van Rob Herwig doorbladerd, in 1982 verschenen bij Zomer & Keuning Boeken. Dertig jaar oud, de rug verkleurd van groen naar blauw, de stofwikkel gescheurd zodat van de ondertitel op de kaft het laatste woord verdwenen was: ‘Toepassing en verzorging van meer dan 2000 verschillende -’. Zij was echter niet geschapen naar de gelijkenis van een van de talloze beelden in dit boek.
16.
Misschien was haar soort recent ontstaan of tijdens de afgelopen dertig jaar naar het Westen gebracht. Daar zou het internet toch van op de hoogte moeten zijn! Maar wie kan met lege handen bij het web aan komen zetten? Het internet heeft geen ogen: het kan niet kijken – het heeft alleen oren om te luisteren, om woorden in te drukken, die zonder zinsverband het slakkenhuis van Google penetreren, en zich daar echoënd en onachterhaalbaar voortplanten. ‘Kamerplant’, ‘groen’, ‘bladverlies’, ‘metamorfose van planten’ – het haalde niets uit, een oorsprong werd niet gevonden, geen vinger om op haar en haar wonde te leggen strekte zich uit.
17.
Ze kreeg mest (groen, doorzichtig, stralend, geconcentreerd en vloeibaar spul); ze werd begoten met gedemineraliseerd water; haar bladeren werden met bewaarde regen beneveld; de ramen werden op een kier gezet; de grond werd als een hoofdkussen opgeschud; ze werd voorgelezen uit optimistische, idealistische, horticulturele traktaten; haar oriëntatie werd 45, 90, 180 en uiteindelijk 360 graden gewijzigd. Wie kon echter met zekerheid zeggen dat deze maatregelen geen overdrijving waren van de oorzaak van haar verval?
18.
Er werd over haar gesproken en geroddeld – weifelend, kritisch, emfatisch, fatalistisch, intuïtief, maar ook met overtuiging (zoals dat gaat wanneer mensen praten). Het gebeurt dat planten sterven op onrechtvaardig jonge leeftijd, zei een vriend. Het lijkt een plant die weinig water verdraagt, en jullie kunnen nooit maat houden, beweerde een buurvrouw. Het blijft normaal dat een plant moeilijke tijden doormaakt – alles komt goed, susten de familieden die ook de klassieker van Herwig hadden uitgeleend. En dan wezen haar verzorgers op een dag met een vinger naar buiten, terwijl ze eigenlijk op de lucht doelden, en op het glas waarmee die werd omhuld. Wat was er immers echt veranderd? Niet de plant, niet de grond, niet het water, niet de zon – maar de vensters, het glas, de schil en de huid van het appartement – die was een half jaar geleden vervangen door gesubsidieerde, dubbellagige, geïsoleerde en gekleurde hoogrendementsbeglazing. Een half jaar geleden…
19.
De onzekerheid werd niet verwijderd, maar met een sluier van vermoedens verdrongen. Aan het begin van dat jaar waren de ramen inderdaad vervangen. Waren het licht en de lucht sindsdien anders samengesteld, hermetischer van de buitenwereld gescheiden, en minder frequent ververst? Of was het de kou geweest die tijdens de plaatsing begin februari in het appartement zonder voorgevel naar binnen was gedrongen, haar kort maar intens had omgeven, en een essentieel deel van haar had bevroren?
20.
Nu kon het snel gaan. Beterschap was uitgesloten, voor wie zich nog de intense vrieskou in het appartement herinnerde waaraan ook zij onbarmhartig, onnadenkend en zelfs wraakroepend was blootgesteld tijdens de installatie van die technocratische, luchtdichte en ondertussen flink gehate ramen. Tot min 10 graden was de temperatuur gedaald – zo snijdend was de wind komen aanzetten, dat de werklui een warmtekanon op aardgas hadden meegebracht, om de pijn uit hun handen weg te blazen. Verlangend moet zij die hittegolven hebben aangestaard, verkild tot op het bot, aan haar lot overgelaten, alsof de paar meter die ze voor de gelegenheid dieper in de woonkamer was geschoven, haar gevoeligheid afdoende had gerespecteerd. Wie wist wat zij had doorgemaakt, kon een half jaar later niet anders dan gelaten op de vloer een plastic zeil uitspreiden, waarop zij uit de vorm van de bloempot, de vorm van haar skelet en de vorm van haar bestaan werd weggesneden.
21.
Een vuilniszak stond klaar. Al het resterende groen werd weggeknipt – toch nog een vijftigtal bladeren. Vervolgens werd de bamboestok uit de grond gehaald die haar kunstmatige ruggengraat was geweest. Dunne, korte, knapperige takken werden afgebroken; bleke, lange, taaie takken afgezaagd met een broodmes. Een kern van een viertal stammen bleef achter, die heen en weer kon worden gesjord, maar nog niet samen met de wortels uit de grond tevoorschijn te halen viel. Met een schepje werd het zand afgegraven: als een schat werden haar onzichtbare delen in de lucht getild, en getoond aan de atmosfeer die haar dood was geworden. De wortels bleken geen netwerk van lijnen maar een zwerm van onderdelen, die zich over de halve kubieke meter aarde hadden verspreid, vaak (zo leek het) zonder nog met elkaar in contact te staan. Of was precies deze disintegratie van haar fundering de ziekte en de oorzaak van haar verdwijning? In elk geval was het onmogelijk om al haar onderdelen uit het zand weg te filteren, zodat zij nu nog steeds rondhangt in de gerecupereerde aarde.
22.
Wat ook tevoorschijn kwam, was het naamkaartje. Verstoken van licht was het opmerkelijk goed bewaard. Een paar minuten vooraleer haar stoffelijk overschot in een vuilniszak verdween; een paar uur vooraleer ze naar het containerpark werd afgevoerd; een dag vooraleer ze tot vruchtbare pulp werd verhakseld; en een paar weken vooraleer ze tot grondstof van verre of nabije verwanten werd uitgestort, kwam haar soortnaam weer aan het licht: Clusia Rosea. ‘Clusia Rosea,’ zo werd er gezegd, kijkend naar de hartverscheurende helderheid van de foto op het etiket – van een perfectie die ook zij bijna bezeten had, maar waarvan nu slechts versneden kadaverstukken restten.
23.
Het kaartje werd op de schoorsteenmantel gelegd. De afbraak werd voltooid. Een nieuwe plant werd meteen aangerukt – niet als geschenk, maar doelbewust en oordeelkundig uitgekozen, op basis van gespecialiseerd advies, zoals dat van Rob Herwig: ‘Overbekende, sterke kamerplant met zeer diep ingesneden bladeren, ook wel echte gaten in de bladeren, en lange hechtwortels. In de gestookte kamer voelt deze plant zich aardig thuis, maar wanneer u hem wel eens in een kas hebt zien groeien, zult u weten dat de hogere luchtvochtigheid voor enorm grote bladeren verantwoordelijk is. Deze planten zijn zo sterk dat ze vaak té donker gezet worden en dan staat de groei op een bepaald moment vrijwel stil. Maar meestal
toeren de lange scheuten vrolijk het hele kozijn of een toog af. Een gatenplant kan werkelijk uw leven lang mee.’ En dat was de bedoeling.
24.
Op een half uurtje werd zij door een gatenplant vervangen. Gatenplant – Araceae – of Monstera, waarschijnlijk afgeleid van het Latijnse monstrum (voor misbaksel), een indruk die deze nieuwe plant kon wekken voor wie niet vertrouwd was met het natuurlijke, verwonderlijke en zelfs esthetische fenomeen van de zichzelf met gaten of lobben insnijdende bladeren.
25.
De Clusia Rosea was weg. Maar – zoals gezegd gebeurde het wel eens dat er slaperig of verstrooid naar de Monstera werd gekeken, dat het hart van de beschouwer opsprong: al haar bladeren zijn aan het rotten! Het was met geruststelling dat de nieuwe plant werd verwelkomd; met vanzelfsprekendheid dat zij de rol van haar voorgangster op zich nam; met precisie dat zij die rol met een ander uiterlijk vervulde -; en met melancholie dat er nu en dan nog naar het kaartje van de Clusia Rosea werd gekeken.
26.
Contactgegevens werden er niet op vermeld. En toch: hoe glanzend, hoe perfect olieachtig was het ononderbroken oppervlak van haar bladeren geweest! Hoe solide en uitgestrekt de geschiedenis van haar verblijf! Hoe ontroerend de zachte glooiing van haar groei! En hoe wreed en onvergeeflijk de omstandigheden van haar vernietiging…
27.
Wat toen niet kon, kon nu wel. Dus hoewel zij elders op aarde was uitgestrooid, werd haar soortnaam, als gecomprimeerd symptoom, nog eens voorgelegd aan dokter Google, alsof die aan de poort van de hemel stond waarin zij nu verbleef.
28.
Na 27 milliseconden presenteerde hij 59600 resultaten. Haar Nederlandse soortnaam was Varkensboom (waarom dat zo was, viel niet te achterhalen), afkomstig uit de tropische gebieden van Centraal- en Zuid-Amerika. ‘De plant is genoemd,’ zo vermelde www.groen.net, ‘naar de Fransman De L’Ecluse (1525-1609).’
29.
‘Bij goede verzorging’ verzekerde dezelfde website, ‘gaat de plant jaren mee.’ En dan – daar was het, als een pijl met verwijt als gif, en met spijt en schuld als gevolg: ‘In de winter minimaal 16°C. Vermijd grote temperatuurschommelingen om bladval te voorkomen.’
30.
Clusia Rosea, Varkensplant. In het Engels: Autograph Tree, omdat de bladeren zo dik zijn dat erop geschreven kan worden met een stompe naald. Inheemse volksstammen krassen er religieuze tekens in; Spaanse conquistadores gebruikten ze als speelkaarten, getooid met de symbolen voor koning, koningin en boer; tieners schrijven er de naam van hun geliefde op, vereeuwigd in de huid van het blad, als onuitwisbare inkt op papier. Haar bladeren zijn enkel nog aangeraakt op weg naar de vuilnisbak – de bladeren van de gatenplant hebben genoeg aan het spel dat ze met zichzelf spelen.