[p. 42]
Peter Swanborn
Twee gedichten
Veiling
Op weg naar huis neem ik een afslag verkeerd, tuimel
een stelsel van gangen door en beland als ouderwetse
buizenpost in een open mand. Geroezemoes stopt.
Een jongen tilt me bij de haren op, wijst op rimpels, trekt
aan oren, opent wijd mijn ingekeerde ogen. Grijp uw kans,
een mooi exemplaar. Toch klinkt nergens een eerste bod.
De meester houdt zijn hamer hoog, als achter in de zaal
mijn lichaam verschijnt. In goed humeur, eindelijk verlost,
wanneer de knecht mij routineus het magazijn in rolt.
[p. 43]
Nooit alleen
Meermaals heb ik hem weggegooid, op straat gezet,
telkens keert hij terug. In een verre hoek van de zolder
neemt hij plaats, rokend, de benen over elkaar geslagen.
Beslist wijs ik hem de deur, ook deze keer. Hij lacht, pakt
hoed en jas, verdwijnt in het gat. Ik draai sleutels, schuif
grendels. In het duister van de zolder gloeit een sigaret.