Op 20 oktober 1944 verklaarde de Nederlandse regering in ballingschap in Londen alle Duitsers in het Nederlands koninkrijk tot vijandelijk onderdanen. Direct na de bevrijding nam de overheid al de bezittingen van deze Nederlandse Duitsers in beslag, ongeacht hun politieke voorkeur of gedrag tijdens de oorlog. Van Duitsers die al decennialang in Nederland woonden en werkten tot Nederlanders die door een huwelijk automatisch de Duitse nationaliteit hadden gekregen, allen kregen te maken met de gevolgen van deze anti-Duitse maatregelen. Zelfs Joden die uit Duitsland waren gevlucht werden behandeld als vijandelijk onderdaan.
Veel Duitse Nederlanders dienden een verzoek tot ‘ontvijanding’ in, om zo hun bezit terug te krijgen. Dat was niet makkelijk: ze moesten aantonen dat ze zich als ‘goede Nederlander’ gedragen hadden in de oorlog. Maar wat is een ‘goede Nederlander’? Die vraag beantwoordde niet elke ambtenaar hetzelfde. Aan de hand van gesprekken met nabestaanden laat Marieke Oprel zien dat het Nederlandse beleid ingrijpende gevolgen had voor Duitse Nederlanders en de generaties die volgden. Daarmee voegt ze een onderbelicht hoofdstuk toe aan de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland.