‘…en dit,’ zei dr. Simiak, ‘is dan de materie-transmitter.’
De laatste dagen komen er spontaan allerlei citaten in mijn geheugen naar boven uit Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckman. Dat komt omdat ik een portemonnee heb gevonden. Het was op een gewone donderdagavond, kort na tien uur, op een druk punt in de stad.
Ik fiets over het mapje heen, rem en rijd terug. Er zitten acht pasjes in en een briefje van vijftig euro. Een pinpas, creditcard, kortingsbonnen van een restaurantketen, een collegekaart. Er zit zelfs een identiteitsbewijs in.
Thuis ga ik meteen op zoek. Zoveel gegevens; dit kan niet moeilijk zijn. Ik vind een Twitter-account, een Facebook-account. Ik heb geen Twitter en dat wil ik graag zo houden, dus ik app mijn zus of zij een privé-bericht wil achterlaten. Ik ben geen Facebook-vrienden met deze persoon, dus ik kan hem niet taggen. Hij is ook niet erg actief de laatste tijd. Ik laat toch maar een bericht achter.
De volgende dag is er nog geen reactie. Ik bel de bank en de onderwijsinstelling. Zij mogen geen gegevens delen, maar zeggen wel allebei een mail te zullen sturen met mijn telefoonnummer. Ik voel me als dr. Simiak, die op goed geluk aluminium doosjes achterlaat in een ver verleden om Dolf Wega terug te vinden.
‘Buiten, voor de basiliek, lag op het plein een glanzend doosje te schitteren in de zon. Niemand zag het nog.’
Stilte. De eigenaar van deze portefeuille en ik, wij delen – behalve onze stad – helemaal niets. Geen van mijn berichten lijkt doel te treffen. Onze bubbels zweven kilometers ver van elkaar door het universum. Dit is het tijdperk van ongekende social-media mogelijkheden en toch voelt het alsof wij minstens zevenhonderd jaar van elkaar verwijderd zijn.
‘Alleen Leonardo keek twijfelend. Blijkbaar vond hij het rondstrooien van geheimzinnige doosjes een rare manier om iemand op te sporen. En dat was het ook. Behalve als je niets anders tot je beschikking hebt dan een materie-transmitter en je in het wilde weg moest proberen contact te maken met zevenhonderdzestig jaar geleden…’
Kruistocht in Spijkerbroek is trouwens het allereerste boek dat ik van mijn zakgeld kocht. Ik heb de negentiende druk, uit 1980, dus ik moet elf jaar zijn geweest. Ik had vijfentwintig gulden gespaard. Jeugdvriendin Karin ook. We kochten allebei een exemplaar, ook bij haar staat het rijtje Beckmansen nog altijd in de boekenkast. En ook al zijn onze levens een andere kant uitgegaan, die boeken en onze herinneringen delen we.
Met de 22-jarige Portugees-Angolese man deel ik niets, behalve de stad en zijn portefeuille. Ik zak weg in gemijmer over hoe gescheiden onze bubbels zijn. Hoe langer de tijd zonder bericht doortikt, hoe groter de kloof voelt tussen mij en al die mensen in deze stad, in deze wereld, wier levens ik nooit zal kennen.
Een van mijn Facebook-vrienden tipt dat ik een cent kan overmaken en op de plek waar je doorgaans een factuurnummer invult, een boodschap in kan tikken. Geniaal plan.
‘… dit was een boodschap uit de toekomst.’
Hoewel ik denk dat ik het verleden ben en hij de toekomst is. Het is maar vanaf welke kant je het bekijkt.
Hij belt.
Hij werkt in het restaurant van die kortingsbonnen. Nota bene in het filiaal vlakbij de plek waar ik het aluminium doosje, pardon, de portemonnee, vond. Hij was die donderdagavond even buiten een sigaretje gaan roken. Inderdaad, rond tien uur ’s avonds.
Ik fiets daar al negentien jaar een paar keer per week langs. En de laatste jaren regelmatig rond tien uur ’s avonds. Ik kom dan van mijn werk, hij rookt een sigaretje. Oké, hij is pas 22. Hoe kort of lang werkt hij in dat restaurant? Maar toch: onze levens schuren blijkbaar dagelijks naadloos langs elkaar heen. Als we de verbinding verbreken, barst ik in tranen uit. Dan stap ik op de fiets en breng het mapje terug naar het restaurant.
‘Such a nice way to meet a perfect stranger,’ zeg ik. Hij lacht.