Op de tweede maandag van oktober konden Jan van Mersbergen en ik nog een Vertellers van Helmers organiseren. De kroeg stond vol, het was warm en ons traditionele pauzebiertje smaakte uitstekend.
Wat hadden we fijne gasten. Wat werd er veel gelachen. Het tweede, derde en vierde biertje smaakte ook, net als het vijfde en zesde. Om twaalf uur was de zaak leeg en stapte ik op de fiets om op tijd in bed te liggen.
Natuurlijk wist ik dat er een borreltje was bij gezamenlijke vrienden, en ik wist ook wie daar allemaal zou komen. Die usual suspects vind ik heerlijke mensen, ik vreesde alleen tezeer de kater. De afgelopen jaren is die bij mij vooral psychisch, te vergelijken met de serotoninedip die je na xtc-gebruik wel ziet. Alles lijkt zo zinloos, dan.
Hoewel dat voor mij niet hoeft, had B een lichtje aangelaten. Otis de Hond richtte zijn kop op en kwispelde, maar bleef in zijn mand. Ik zat een tijdje aan de keukentafel, wreef in mijn gezicht, trok mijn laptop naar me toe – misschien moest ik een stukkie schrijven – en schoof hem weer van me af. Misschien had ik naar dat borreltje moeten gaan.
Uiteindelijk dronk ik spuitwater en poetste mijn tanden voor de badkamerspiegel, die nog van mijn tante Fien geweest is. Hoe lang had ik al niet meer aan mijn tante Fien gedacht? Ik liet mijn vingertoppen over de donkere lijst gaan en rook eraan: bijenwas, zwavel, een zweem van het zure stof dat ook in slechtbezochte kerkjes hangt.
Mijn tante woonde in een enorm appartement aan de Nicolaas Witzenkade, dat na de oorlog werd gehuurd door haar man Abraham. Souterrain, bel-etage en eenhoog voor één enkele huurder – Abraham Sarphati overleed al snel. Geen idee wat tante op het laatst betaalde, maar duizend euro in de maand zal het niet zijn geweest.
Het pand werd na haar dood verbouwd, gesplitst en verkocht. Wie er nu woont zal niet veel thuis zijn, omdat zo’n hypotheek tenslotte bij elkaar moet worden verdiend. Mijn tante was er altijd: het huis rook zo mogelijk nog meer naar haar dan de oude dame zelf. Een blend van zweet, een hint urine en een dikke laag Miss Dior – het flesje met de zwart-witte ruit dat altijd naast de wasbak van haar toilet stond, onder de spiegel waar ik nu in keek.
Tijdens deze tweede lockdown denk ik veel aan tante Fien. Ze had net als ik een stoel bij het raam, en kon van daaruit op het water kijken. In de mijne doe ik nu bijna al mijn werk, maar ik tuur ook veel naar de gracht. Vanochtend lag er rijp op de brug. Ik hoop dat mijn huis inmiddels niet méér naar mij ruikt dan ikzelf, maar je schijnt dat dan als laatste door te hebben.