Na het overlijden van kater Joris, die zestien jaar heeft meegedraaid in ons gezin, vond ik het wel genoeg geweest. Er waren nog twee vissen en een hond over, en de kotsplekken op het kleed en de houten vloer konden me gestolen worden, net als de haren overal, de kaklucht rond de kattenbak en het peperdure voer tegen die blaasgruis-issues.
Joris was een schat van een beest, maar dat is Otis de Hond ook, en daar moeten we tegenwoordig ook al een babysit voor regelen als we van huis gaan, anders zit hij vanaf minuut drie amechtig te keffen achter de deur.
De diepe rouw waarin Nadim (10) zich zeker vijf minuten had ondergedompeld, verdween als een angoratrui onder los kattenhaar toen hij op het internet de ragdoll ontdekte, een raspoes waarvan het skelet schijnbaar verweekt op het moment dat je zo’n beest oppakt. De poes kun je vervolgens als een stolaatje om je nek draperen.
‘Kijk mam,’ zei hij. ‘Vind je deze kittens niet super cute?’
Dat waren ze, zei B. Maar het was nog te vroeg om na te denken over nieuwe katten.
‘Het kan ook zijn,’ voegde ik toe, ‘dat er helemaal geen kat meer komt.’
B trok haar wenkbrauwen naar me op en kantelde haar hoofd. ‘Een huis zonder dieren is geen echt huis,’ zei ze. Wat ook weer waar was. Maar we hadden die ouwe Otis toch nog? En de vissen?
‘Áls er weer een kat komt, dan zeker geen twee,’ zei ik. ‘En helemáál geen raskat. Wat kosten die beesten?’
Nadim liet me een prijslijst van een fokker zien, en de temperatuur in de kamer leek twaalf graden te dalen.
‘Crimineel,’ zei ik. ‘Later blijken ze dan ook nog genetische afwijkingen te hebben, omdat ze helemaal zijn doorgefokt.’
‘We praten er in de zomer over,’ zei B tegen Nadim. En tegen mij: ‘Toch?’
Ik kruiste mijn armen en tuurde voor me uit. Het laatste woord had ik hier wel over gezegd, leek me.
Acht dagen later stond ik in Purmerend twee ragdollkittens aan te betalen. Ik rekende uit hoeveel die beesten per ons zouden kosten, en werd een beetje draaierig. Geen wonder dat niemand in het westen nog kattenvlees at.
Op een zondag twee maanden later haalden we de zusjes in een knetternieuwe draagdoos op, en namen ze mee naar huis. In de woonkamer lieten we de kittens los te midden van een hele hoop impulsaankopen die B bij een online dierenspeciaalzaak had gedaan.
Hoewel de natuurlijke reactie van elk dier in zo’n vreemde omgeving zou zijn om onder de bank te vluchten en daar een paar dagen te blijven tot duidelijk is dat er écht geen groot gevaar dreigt, sprongen deze twee mafklappers onmiddellijk met enthousiasme op alle verenballetjes en rolspiraaltjes, en speelden verstoppertje in een soort rups met gaten. Ergens in de afgelopen jaren leek het de branche te zijn gelukt om elke natuurlijke angstreactie uit dit ras vandaan te fokken.
‘Dit is toch niet normaal?’ zei ik.
‘Zo zijn ragdolls,’ antwoordde Nadim, die zich inmiddels extreem goed had ingelezen. ‘Ze willen altijd bij mensen zijn en spelen en ze zijn dol op knuffelen en chillen. Van knuffelen en chillen krijg je oxytocine.’
Later die dag kwam er eentje kijken terwijl de kinderen in bad zaten, en gleed daarbij het water in. Omdat het bad niet erg vol was, stak haar kopje nog boven het sop uit. Ze bleef niet alleen kalm, maar deed ook geen enkele moeite om uit het water te komen. Ik begreep dat deze kittens onder natuurlijke omstandigheden niet levensvatbaar zouden zijn.
Op maandag, bij het tikken van mijn eerste woorden van de ochtend, werd er simultaan in mijn linker, -en rechterbroekspijp geklommen. Een paar tellen later barstte een hevig spinnen los op mijn schoot, wat de mafklappers een paar uur volhielden, tot ik opstond om naar de wc te gaan. Toen ik terugkwam lagen ze op mijn toetsenbord. Er ging toch wel iets van die beesten uit.
Het leek na die paar uur alleen met de kittens moeilijker me druk te maken over dingen, ook als het dingen waren die de kittens zelf deden, zoals op ons bed piesen, hun nagels scherpen aan de bank, het voer van Otis eten en weer uitkotsen, en klimmen in de dure zonwering.
Ik plukte Mus en Mary uit de Luxaflex en nam ze terug op schoot. Onmiddellijk startte het gespin weer op. Boven het daklicht spande een helderblauwe hemel, en een ondefinieerbare hoeveelheid tijd verstreek terwijl ik dat blauw in staarde, achteroverhangend in mijn stoel. Ik rekte me uit. Gaapte. Besefte dat ik voor hoe lang het ook geduurd had niet aan de oorlog in Oekraïne had gedacht.