Ik stond alleen in de Kleine Komedie, terwijl de regen als een slak trieste strepen op het raamwerk trok. Mijn gezelschap had op het laatste moment afgezegd, toen ik al in de trein zat naar de hoofdstad. Voor veel mensen zou dat geen probleem zijn geweest, maar voor mij wel: ik doe eigenlijk zelden iets alleen buiten mijn eigen huis. Dagen kan ik doorkomen in mijn eigen vissenkom, maar zodra ik een stap buiten de deur moet zetten, heb ik liever iemand bij me. De wereld lijkt minder gevaarlijk met iemand aan je zijde.
Ondanks de afzegging had ik toch besloten door te reizen: Patrick ging in première met zijn nieuwe voorstelling, Hoogtij, en dat wilde ik absoluut niet missen. Sinds ik hem het lied hoorde zingen waarvoor hij volkomen terecht de Annie M.G. Schmidtprijs kreeg, was ik een onvervalste bewonderaar. Ik geloofde het daarom ook amper toen ik wat kleine, simpele en bescheiden bijdrages mocht leveren aan de voorstelling.
Het was erg bijzonder om het script van de voorstelling te zien groeien. Ik kreeg een kijkje in de gaarkeuken van het cabaret, in het hoofd van Patrick zelf en in zijn manier van werken. Het was een onvergetelijke ervaring. Jaren geleden had ik het hoogmoedige voornemen om zelf cabaretier te worden, maar dat werd ik niet en dat is beter voor iedereen. Nu ik flarden van het werkproces van een echte cabaretier heb mogen inzien, heb ik allesbehalve spijt – cabaret moet je overlaten aan de mensen die het écht kunnen, zoals Patrick.
In het voorjaar bezocht ik een try-out in Utrecht. Later streken we neer op een terras, bespraken we mijn notities, dreunden we onze favoriete liedteksten op en dronken we bier. In de snikhete, verzengende zomer mailden we heen en weer, wisselden we spraakmemo’s uit en mocht ik zien hoe het script als een beloftevolle kameleon nieuwe vormen aannam.
Op die druilerige dinsdagavond kon ik eindelijk zien hoe de voorstelling was geworden. Ik bewoog me als een hond zonder baasje door de foyer en probeerde weg te vallen tegen het interieur. Vlak voordat het ongemak en het meerkoppige monster van de onbekende menigte me aan kon zetten tot vluchtgedachtes, stapten Conny, de grand dame van Amersfoort, en Donata, haar theaterdochter, binnen. Bekenden! Mijn hart maakt altijd een klein sprongetje als ik Conny zie, maar het sloeg nu bijna over.
De voorstelling was zonder omhaal prachtig geworden. Alles klopte: het spel van Patrick, de grote lijn, de liedjes, het decor, het verpletterende einde. Ik lachte meer dan goed is voor een iemand die gedichten schrijft, voelde weer die brok in mijn keel bij het liedje over zijn zoon en was geraakt door het moois dat Patrick had neergezet.
De avond liep uit tot een naborrel met Conny en Donata, terwijl ik eerder van plan was meteen weer huiswaarts te keren, naar mijn vissenkom. Ik kwam nog een vage bekende tegen, werd door Donata voorgesteld aan Sanne (zij als de bekende cabaretière, ik als de onbekende dichter – het had het concept van een tragisch duo kunnen zijn) en praatte nog wat na met Patrick, die er geheel terecht ruim een uur over deed om van de ene kant naar de andere kant van de foyer te komen.
Ik was al bijna vergeten hoe ik een paar uur eerder verloren en alleen in de foyer had gestaan als een verdwaald kind bij de ballenbak, wachtend op ouders die opgeslokt waren door de IKEA. Terwijl de trein me weer veilig naar Amersfoort reed, dacht ik aan die bekende regel van Rilke, en hoe het tegendeel zonet was bewezen: wie alleen was, hoefde dat niet lang te blijven. Zelfs niet op een herfstdag.