Osipov!

Ik had een aantal studiegenoten van biomedische wetenschappen verteld dat ik woensdagavond naar een feestje bij Maxim Osipov zou gaan. (Osipov gaf het feestje ter afsluiting van het vak over Russische korte verhalen en novelles dat hij het afgelopen semester in Leiden had gegeven.) Dus, toen ik de dag erna, moe, na college met hen zat te praten, vroeg een meisje: ‘En? Hoe was het feestje in Amsterdam, nog veel wodka gedronken?’ Terwijl ik een wegwerpgebaar maakte, antwoordde ik: ‘Ach man, veel te veel gedronken.’ Het hele groepje barstte in lachen uit.

Maar ik hoorde ergens een haan kraaien. En op mijn tong lagen de woorden die ik aan mijn zin wilde toevoegen, maar ik kreeg de kans niet; het groepje was op een ander gespreksonderwerp overgeschakeld, een of andere kerstballenborrel en hoeveel zin ze daarin hadden. Ik deed er het zwijgen toe en schaamde me.

Ja, ik had meer gedronken dan ik normaal drink (normaal drink ik namelijk niet, dus meer drinken is makkelijk). Ja, iedereen op dat feestje zat lekker te drinken. Maar daar ging het helemaal niet om, het was bijzaak. Het drinken was, in ieder geval totdat ik wegging, ondergeschikt aan het gesprek. En de gesprekken gingen over literatuur, van Tolstoj en de dagboeken van Casanova die iemand aan het lezen was tot Arnon Grunberg, Tommy Wieringa en Simon Vestdijk; over muziek, van de kamermuziek van Beethoven en de strijkkwartetten van Sjostakovitsj tot de grote symfonieën van Mahler. De drank was ik allang vergeten toen ik thuis in bed lag. Maar waarom zei ik dan dat ik te veel had gedronken? Omdat zij daarnaar vroeg natuurlijk. Maar dat is niet het hele antwoord. Ik zei het ook omdat ik het gevoel had dat het raar zou zijn als ik eerlijk was. Het is wellicht stoerheid, maar veel van de gesprekken die ik bij mijn studie en elders hoor, gaan over hoeveel iemand nu weer heeft gezopen en hoe die van zijn fiets is gelazerd en alles heeft ondergekotst en waar en wanneer het volgende feestje is. Er is een jongen die altijd smakelijk vertelt hoe hij de avond tevoren is getript op wiet en drank. Hij gebruikt dan steevast het woord ‘escaleren’ (‘toen escaleerde het echt enorm’). Een soort van Niemand in de stad, maar dan slecht.

Toen ik voor het eerst de collegezaal bij Maxim Osipov betrad, merkte ik al meteen dat daar over hele andere dingen werd gepraat. Ik had me ingeschreven voor het vak omdat ik erg onder de indruk was van Osipovs eerste bundel korte verhalen en omdat ik wel eens wat literatuuronderwijs wilde volgen. Ik viel in een warm bad. Hier kon ik de naam Kafka laten vallen terwijl ik wist dat iedereen die aanwezig was, wist dat hij (1) een schrijver was en (2) dat hij De gedaanteverwisseling had geschreven; hier had men (1) van Oorlog en vrede gehoord en (2) men had het gelezen! (Of was het aan het lezen.) En belangrijker nog: de meeste mensen die ik sprak hadden meer gelezen dan ikzelf. Ik kon mijn hart ophalen.

En ik weet heel goed dat ook onder literaire figuren en literatuurstudenten veel gefeest en gedronken wordt, ik probeer niks te romantiseren, maar het verschil is, zo lijkt het: ze doen het, maar praten er niet over, ze praten over andere dingen.

Ik heb al die dinsdagmiddagen van de colleges genoten. Ik heb schrijvers gelezen die ik anders pas veel later of misschien wel nooit gelezen zou hebben: Babel, Leskov, Platonov. Vooral van Platonov ben ik erg onder de indruk en ik denk dat ik zijn verzamelde verhalen op mijn verlanglijstje zet. En ik heb werken gelezen die ik anders misschien wel links zou hebben laten liggen: Hadzji Moerat van Tolstoj, De zachtmoedige van Dostojevski, verhalen van Nabokov. Er is zoveel geschreven, dus het is goed als je soms ‘verplicht’ wordt iets te lezen.

En het heeft mijn liefde voor korte verhalen extra aangewakkerd omdat ik ontdekt heb hoeveel er mogelijk is binnen een verhaal. We hebben een heel spectrum aan verhalen besproken, van de absurditeit van Gogol en de alledaagsheid van Tsjechov tot de emotionele, bijna dichterlijke verhalen van Platonov.

En de colleges hebben ervoor gezorgd dat ik nog meer van de Russische literatuur ben gaan houden. Ik zal er nog meer van lezen. Dat weet ik zeker. 

Terug naar mijn ‘moment of shame’. Terwijl mijn studiegenootjes een spel kaarten tevoorschijn haalden en verder spraken over hun kerstballenborrel, wilde ik zoveel zeggen. Dat het mij niet ging om het drinken. Dat het mij ging om de colleges van Osipov en zijn diepe basstem die hilarische en ontroerende anekdotes over zijn eigen leven en de levens van de schrijvers vertelde. Dat ik Platonov had ontdekt. Dat ik nu veel aan Platonov dacht, aan hoe zijn verhalen mij zo raakten en dat ik nog steeds niet snapte waarom. Dat ik voor het feestje anderhalf uur met iemand door een ijskoud Amsterdam had gelopen, terwijl we spraken over Heijermans en over Frank Martinus Arion. Dat ik die jongen eigenlijk nog niet heel goed ken, maar dat we ondanks dat een gesprek gaande konden houden, omdat we literatuur geweldig vinden.

Maar ik zei niks en keek toe hoe zij de kaarten deelden. Ze vroegen aan mij of ik meespeelde, maar ik schudde mijn hoofd en keek toe hoe ze speelden. En om een of andere reden, moest ik denken aan De schoppenvrouw van Poesjkin. Stiekem hoopte ik dat ze na dit potje, faro/stoss zouden spelen… Dat zou bijna van een Gogoliaanse absurditeit zijn.

Foto van Sybren Sybesma
Sybren Sybesma

Sybren Sybesma (2001) werd in Leiden geboren. Na de middelbare school deed hij een jaar vooropleiding klassiek piano aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag. Daarna studeerde hij Biomedische Wetenschappen in Leiden.  Hij volgde een cursus korte verhalenschrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam bij Nico Dros. Bij de Mare kerstverhalenwedstrijd won hij twee keer de derde prijs. Ander werk verscheen op De optimistOp ruwe planken en in het Friese literaire tijdschrift Ensafh. Hij zit in de redactie van Babel en studeert in Amsterdam. Hij speelt nog veel piano.