Vrijwel altijd als ik nieuwe kennissen vertel dat ik mijn dagen vul met literatuur, zeggen ze dat ze dat nou niet achter mij gezocht hadden toen ze mij voor het eerst zagen. Ze vinden mij meer een type dat in de bouw werkt of ze zien in mij een vice-president van een (criminele) motorclub. Mijn Amsterdamse tongval is ongetwijfeld van grote invloed op die beeldvorming.
Toen een Jamaicaanse collega hoorde dat volgende maand mijn eerste boek verschijnt, zei ze: ‘O wow, Alex…I thought you were…you know…working class…’
Working class. Was mooi geweest. Als de maatschappij een schoen was, zou de arbeidersklasse de zool zijn – het fundament van de samenleving. Ik kom uit de modder die aan de zool gekoekt zit; het milieu van de steuntrekkers, de straatvechters, de zware drinkers, de junks, de helers en de stelers. In mijn tienerjaren was de helft van mijn garderobe ‘van een vrachtwagen gevallen’. (Geen zorgen ma, dat laatste is een Boudewijn Büch-leugentje.)
Het deel van Amsterdam waarin ik ben opgegroeid, de Spaarndammerbuurt, was van oudsher een put vol verslaafden en onaangepasten. De kroegen daar stonden niet bekend als trefpunten der notabelen. Er liepen veel van die types rond die ooit door de grote Bukowski zijn geromantiseerd (‘Born like this/Into this’*, zo is het) en aids-patiënten die besmet waren geraakt door een vuile naald.
Het eerste wat mijn moeder mij leerde toen ik als zesjarige buiten ging spelen was: ‘Geen heroïnespuiten uit de goot pakken, want dan ga je dood.’
Inmiddels is er veel veranderd. Niet geheel ten goede, want er is ook een hoop volkse gezelligheid en saamhorigheid verloren gegaan.
Gezien het voorgaande zal het geen verrassing zijn: bij mij thuis werd niet echt gelezen. Ja, de ‘boekies’; de Privé en de Story, nu en dan een Colt 45.
De boekenkast in de woonkamer bevatte slechts een bescheiden rijtje policiers met verkleurde ruggen, het Blue Bandkookboek (Van piepers tot pasta) en één werk dat gerekend mag worden tot de wereldliteratuur: Het achterhuis. De overige planken had mijn moeder opgevuld met fotolijstjes en vakantiesouvenirs.
Ik ontdekte het lezen op mijn zevende, bij toeval. Ik logeerde bij een tante en ik was de boodschappentas vol speelgoed thuis vergeten. Gevolg: verveling. Landerig zwierf ik door het huis, maakte koprollen op bedden en schoot met haarelastiekjes. Tot ik in de slaapkamer van mijn neef (hij was bij zijn vader) een boek op zijn bureau zag liggen: De heksen van Roald Dahl.
Dan maar wat lezen, dacht ik.
‘In sprookjes dragen heksen altijd malle zwarte hoeden en zwarte mantels en vliegen ze rond op bezemstelen. Maar dit is geen sprookje. Dit gaat over echte heksen.’
Het werd de eerste schakel van een lange ketting waar ik nog altijd nieuwe koppelstukken aan vastklink. De daaropvolgende maanden reisde ik door Dahls oeuvre, raakte ik eraan verslingerd. Hierna volgden Paul Biegel, Annie M.G. Schmidt, Toon Tellegen, Astrid Lindgren, Paul van Loon. Op mijn twaalfde kwamen daar de ‘grote mensenboeken’ van Stephen King bij. Al mijn zakgeld ging eraan op. Men was mij toen al ‘de boekenwurm’ gaan noemen, een bijnaam die ook passend zou zijn voor een drugsbaron met een professorbril.
Toen ik vijftien was kwam ik op het spoor van de Nederlandse literatuur. De aanslag van Mulisch, daar begon het mee.
Inmiddels stap ik geen trein in zonder een roman in mijn tas. In een afgesloten lade op mijn werk bewaar ik dichtbundels voor als ik even niets te doen heb. Zelfs in de kofferbak van onze auto liggen altijd wel wat boeken, want je kunt natuurlijk onderweg in een lange file terechtkomen. Ik lees in speeltuinen, in bossen, in pretparken. Ja, ik heb altijd graag buitenshuis gelezen, het liefst met mooi weer.
Als ik tegenwoordig door mijn oude buurtje wandel – ik ben er op mijn vijfentwintigste vertrokken -, word ik niet alleen gezandstraald met jeugdherinneringen, maar moet ik ook steevast denken aan de schrijvers die ik daar ontdekte op al die bankjes en muurtjes. Ook in het Westerpark – officieel nèt buiten de buurt, want het ligt achter het spoor – heb ik het nodige doorploegd. Als je het allemaal eens op zou tellen, die uren, die pagina’s… Nabokov, Woolf, Dostojevski, Flaubert, Walser, Dickens, Céline, Mann… Wat doe ik nog thuis? Ik denk dat ik dadelijk de trein pak naar Amsterdam. Eerst even een boek uitzoeken.
*Charles Bukowski, Dinosauria, we