Kringloopwinkels en antiquariaten zijn levensgevaarlijk plekken – ik kan nooit de deur uitlopen zonder een overdaad aan boeken in mijn tas, al heb ik eigenlijk geen rooie cent meer over.
Die grote kasten met tweedehands boeken, ze maken me bijna beschamend hebberig. En dan de geur, die heerlijke, muffe geur van boeken die al een half leven meegaan: die geur ontroert me. Het grasduinen ook, het aanraken van al die boeken, dat zoeken naar iets, zonder echt te weten wat je eigenlijk zoekt.
De kleine momenten van geluk zijn het mooist, wanneer je ineens op een boek stuit met een handtekening van een auteur die al decennia geleden uit de tijd viel, of een opdracht van een vreemde lezer aan een vriend die je nooit gehad hebt. Dat zijn de kleinoden in deze donkergrijze dagen tussen de herfst en de winter.
In mijn woning hebben de boeken die ik nog niet heb gelezen het aantal boeken dat ik wel heb gelezen inmiddels ruimschoots overschaduwd, dus besloot ik mezelf een verbod op te leggen. Eerst een deel uitlezen van wat ik al had, en dan pas nieuwe boeken aanschaffen, zo herhaalde ik tegen mezelf, alsof dat zou helpen.
Twee weken lang is het goed gegaan. In Utrecht liep ik bewust een straatje om, want anders was ik langs Aleph gekomen, op mijn terugweg naar het station. Dat bastion van boeken heeft een zuigende werking op me, als ik langs de grote, glazen vitrine loop en iemand net de deur opendoet als ik voorbij kom, hoor ik het papier naar me roepen. De boeken fluisteren dan mijn naam – als weeskinderen die om een ouder smeken.
Voor een werkafspraak moest ik een paar dagen later in een klein kantoortje zijn, gelegen op een industrieterrein in Amersfoort. De kringloopwinkel met de uitstekende literatuurafdeling knipoogde naar me met de neonletters die aan de gevel hingen, terwijl ik de winkel zo hard mogelijk voorbij fietste. De vrouw van de organisatie waar ik een gedicht voor moest schrijven vertelde enthousiast over hun werkzaamheden, maar ik dacht alleen maar aan de boeken die ik niet had gekocht. En aan hoe een bevriende schrijver, die net gedebuteerd was, bijna in tranen was uitgebarsten in die kringloopwinkel, toen hij zijn eigen boek in een van de kastjes had zien staan daar – voor twee euro en vijftig cent.
‘Drie jaar,’ had hij geroepen, ‘drie jaar heb ik aan dat boek gewerkt. En voor wat? Voor wat?’
‘Voor twee euro en vijftig cent,’ had ik gezegd. Daarna beende hij weg en kocht ik zijn boek, terwijl ik het al had.
Deze week verloor ik toch mijn zelfbeheersing. Ik slenterde wat door de binnenstad, kocht een broodje bij een nieuwe zaak waar een meisje achter de kassa stond met wie ik op de middelbare school had gezeten, sneed mijn terugreis wat af, liep door een zijstraatje achter de Hema, tot ik tegen de gevel van ’t Ezelsoor aanliep.
Een half uur later stond ik buiten met een stapeltje boeken, en dat stapeltje ging thuis weer op de grotere stapel. Als die stapel het plafond zou raken, dacht ik, dan zou ik me weer een verbod opleggen, het weer proberen – of verhuizen naar een woning met een hoger plafond.