Ik stond laatst met een vriend, een heel goede pianist, in een antiquariaat in Amsterdam. Hij was me komen opzoeken, al konden we helaas geen quatre-mains spelen: ik heb geen piano in mijn studio. We konden wel naar boekhandels. Hij is een groot liefhebber van Belcampo, dus hij speurde de ‘b’ af. Ik keek bij de ‘m’: ik zocht een boekje over jazz dat Henk Romijn Meijer ooit geschreven heeft. Ik wilde het aan die vriend geven: hij is een jazzpianist.
Eerder die week had ik van studiegenoten gehoord dat ik waarschijnlijk nog maar zo’n 2000 boeken zou kunnen lezen in mijn leven: ik lees gemiddeld zo’n 40 tot 50 boeken per jaar en waarschijnlijk leef ik nog 50 tot 60 jaar. Een van mijn studiegenoten vond het een zeer deprimerende gedachte. Ik niet zo. Ik vond 2000 wel een groot aantal. (En leef ik nog 60 jaar, dan kom ik daar ruim overheen!) Het gaf me op een bepaalde manier een bevrijd gevoel. In mijn kast heb ik zeker een jaar aan nog-te-lezen-boeken staan: gekregen, gekocht, uit kastjes op straat getrokken. Geen haast dus! Ik vertelde de wijsheid over het aantal boeken dat ik in mijn leven nog kon lezen aan mijn vriend. Hij reageerde net als die studiegenoot.
‘Dat zijn er eigenlijk best weinig!’
‘Nou,’ begon ik.
‘Kijk om je heen!’ Hij wees op een tweetal kasten. ‘Alleen al daarin staan waarschijnlijk al 2000 boeken!’
Dat was dan ook wel weer waar, moest ik beamen. (Maar ik blijf toch het bevrijde gevoel houden; misschien zit ik in de ontkenningsfase.)
Ik bracht naar voren dat je in de klassieke muziek ook maar een beperkt aantal werken kunt spelen. Hoeveel vind ik moeilijk te berekenen, maar ik denk dat je gemakkelijk je hele leven kunt wijden aan één componist, zeker als het een grote is, zoals Bach, Mozart, Schumann en Brahms. En dan heb ik het alleen nog over de stukken voor piano solo. Ook met hun kamermuziek kun je een heel leven bezig zijn. Het instuderen van een stuk kost nu eenmaal veel tijd, al gauw een paar weken. Eerst moet je het technisch onder de knie krijgen en vervolgens moet je er interpretatief aan schaven. Hoe loopt deze lijn? Hoe hard moet het hier? Is het contrast hier duidelijk genoeg? Ik heb er eerder al eens over geschreven.
Mijn vriend was het ermee eens dat je niet alles kunt spelen, maar hij dacht wel dat het mogelijk was om alles wat je wilt spelen gespeeld te hebben als je doodging. Was het niet zo dat je na een of twee stukken van een componist wel doorhad hoe de rest van het oeuvre in elkaar stak? En was dat bij schrijvers niet ook zo?
Een intrigerende gedachte. Het is een smaakkwestie, uiteraard, maar ik denk dat weinig werken echt representatief zijn voor een oeuvre. Laat ik het anders stellen: als je iemand een goede componist vindt en echt van zijn of haar werk houdt, dan zul je er vermoedelijk veel van willen spelen – juist daarom! Dan denk je niet gauw: nu weet ik het wel. Waarschijnlijk zijn er meer componisten die je aanspreken. Zelfs fanaten die zoals András Schiff stellen dat ze één componist (in het geval van Schiff Bach) veel groter vinden dan alle andere, voeren meestal ook andere componisten uit. Zo breidt de hoeveelheid stukken die je speelt zich uit.
Bij de literatuur heb je dit natuurlijk ook. Er is geen enkele schrijver die een boek heeft geschreven dat representatief is voor zijn of haar gehele oeuvre, dat je zegt, ik lees alleen dat werk en ook als ik het fantastisch vind lees ik niks meer van hem of haar. (Je hebt wel schrijvers – en uiteraard ook componisten – die bekend zijn om één werk, maar dat is wat anders.)
Rustig discussiërend liepen wij de winkel uit en begaven ons in de richting van het centraal station. We bleven parallellen trekken tussen de literatuur en de klassieke muziek, maar we kwamen er niet helemaal uit. Tot ik mij realiseerde dat de vergelijking op een belangrijk onderdeel scheefliep. De literatuur leeft: er verschijnen ieder jaar talloze romans die ik zou willen lezen. Hanna Bervoets bijvoorbeeld heeft net een nieuwe roman uitgebracht en in het voorjaar van 2024 zullen ook Joost de Vries, Jan van Aken en Colm Tóibín met nieuwe boeken komen waar ik nu al reikhalzend naar uitzie. De klassieke muziek is geweest. Uiteraard worden er nog steeds stukken gecomponeerd, maar terwijl nieuwe boeken meteen overal te koop zijn, worden nieuwe composities nauwelijks onder de mensen gebracht. Op een handjevol professionele musici na speelt niemand ze. Weinig hedendaagse componisten genieten bekendheid onder niet-ingevoerden, mogelijk met uitzondering van Philip Glass, Arvo Pärt en Joey Roukens. (Ludovicio Einaudi laat ik buiten beschouwing.) Wie nu op pianoles gaat, speelt muziek die gecomponeerd is in de achttiende, negentiende en twintigste eeuw (tot de jaren 60 of 70: Sjostakovitsj en Prokofjev worden nog wel eens meegepikt). 99 procent van de amateurs zal – met uitzondering van Ludovicio Einaudi of Yann Tiersen – geen noot hedendaagse muziek spelen. Als mensen hedendaagse muziek spelen, thuis, met vrienden, dan zal dat jazz zijn of pop.
Ik moest mijn eerdere standpunt enigszins herzien. Ik gaf mijn vriend gelijk: je kunt inderdaad als je doodgaat alle klassieke muziek gespeeld hebben die je had willen spelen, omdat je weet wat er is en daar een keuze uit kunt maken. Bij de literatuur heb je aan de ene kant de canon met al het moois dat geweest is en aan de andere kant alle mooie romans en andere boeken die ieder jaar – jaar op jaar – verschijnen. Het zal nooit ophouden.
In mijn studiootje spraken we verder over muziek. Hij liet mij zijn eigen composities horen. Hij had ze zelf ingespeeld. Daar had hij de tijd voor, zei hij lachend.
Hij vindt 1000 boeken genoeg.