Gipszomer

Er komt een zomer aan die goed zal zijn.

Met die nietsvermoedende woorden nam ik een paar weken geleden vrij van deze columnplek. In de dagen die toen voor me lagen sliep een gloed van parkjes om in te lezen, terrassen die blonken in de avondzon en steden waar ik mijn vrienden zou bezoeken. Ik had zin in de zomer, sloot vrede met de temperaturen en kocht een nieuwe, gekortwiekte zomeroutfit.

In de loop der jaren heb ik best wat dingen gebroken: een veel te dure vaas bijvoorbeeld, de nieuwe gordijnroede die ik wilde ophangen, maar ook het pootje van een modieuze zonnebril en mijn olifantenhart.

Nog nooit een bot. Tot mijn stalen ros me afwierp en ik als een ruiter van likmevestje op straat werd gesmeten.

Mijn kuitbeen knakte, mijn enkel maakte een vouw waar een origamimeester van zou gaan blozen en de belofte van een zomer brak als glas op de warme straatstenen.

Even later werd ik op de Spoedeisende Hulp doorgegeven als een foutief gefrankeerd pakket. Eerst een arts, later een fotokamer, daarna een coassistent, weer de fotokamer, een andere arts, weer de fotokamer en vervolgens de gipskamer.

In die gipskamer hees ik mezelf uit de rolstoel en nam plaats in een gevaarte waaraan je afziet dat daar niets leuks in wordt verricht. Een zuster vroeg wat voor werk ik eigenlijk deed, terwijl twee anderen samenschoolden rond mijn enkel als hyena’s rond een karkas.  

‘Ik schrijf,’ zei ik, verbaasd door de oprechtheid van haar vraag, waardoor de pijn even zakte.

‘Een echte schrijver in het ziekenhuis, dat maken we niet vaak mee!’ lachte ze en keek langs me heen, alsof ze zich alvast ergens voor verontschuldigde. ‘Ik hoop dat je dan niet al te slecht schrijft over ons als dit achter de rug is.’

Ik verslikte me bijna in mijn vloeken toen ze probeerden mijn enkel weer recht te zetten.

Nadat ik in verbeten toestand weer in de fotokamer werd vastgelegd, bleek het rechtzetten niet gelukt en vertelde de coassistent van een paar kamers geleden dat ik geopereerd moest worden. En dat ik de komende tijd gegipst en later geschroefd door de weken zou moeten manken.

Na zes uur in het ziekenhuis mocht ik weer naar huis. De pijnstillers die ik meekreeg begonnen te werken en ik voelde hoe de nevel in mijn hoofd zwaarder werd, de mist dichter, de pijn minder.

Met een half oog keek ik de volgende dag Rear Window van Hitchcock. Nadat de film was afgelopen keek ik naar mijn eigen uitzicht, gluurde door de ramen die ik vanuit mijn appartement kon zien.

Een overbuurman rookte een sigaret, een overbuurvrouw hing op haar balkon de was te drogen, een andere overbuurman ijsbeerde zijn woonkamer door. Verder gebeurde er niets, hoe lang ik ook keek. Geen verdachte koffers, geen vreemde telefoontjes, geen moord.

In de namiddag, ik had net nieuwe pijnstillers genomen, ging de bel. Op krukken sleepte ik mezelf tergend langzaam naar de voordeur.

Het moest Grace Kelly zijn dacht ik, in avondjurk uit Parijs, ze zou een voor een de lichten aanknippen, lachen en er zou toch nog iets enerverends gebeuren.

Maar er gebeurde niets. Toen ik eindelijk bij de deur was en mijn hoofd in de klamme avondlucht stak, zag ik alleen een trui van PostNL de hoek omslaan.

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman