Een hele goeie

Het uitzicht vanuit mijn woonkamerraam is dichtgemetseld met steigers. Elke ochtend en altijd op onzedelijke tijdstippen staan robuuste mannen luidkeels met elkaar te bekvechten. Als ze elkaar niet verbaal afranselen schallen er Nederlandstalige liedjes uit hun radio’s die als termieten je taalgevoel afkluiven.

Waar de bouwvakkers over redetwisten kan ik niet verstaan, maar het loopt steevast hoog op en ondertussen vorderen de werkzaamheden (wat die ook in vredesnaam mogen behelzen) haast nog trager dan de kabinetsformatie.

Omdat er geschreven moest worden trapte ik deze week onder een blinkende herfstzon naar mijn stamkroeg om daar wat werk te verzetten. Ik stalde mijn fiets in mijn vaste steegje, stak een sigaret op en bleef even staan om te kijken naar de straat.

Mijn lievelingstafel in de hoek was nog vrij – dat is het voordeel van vroeg aankomen. Er hangt dan een sluier van verstilling over de kroeg die je alleen op middagen treft. Het blijft een wonder hoe een plek moeiteloos kan transformeren van een moederlijke omhelzing naar een kolkend dranklokaal en weer terug.  

Aan mijn lievelingstafel heb je het beste overzicht over de hele kroeg. In de middag valt het zonlicht zo mooi op de tafel dat je er haast tranen van in je ogen krijgt, aan het uiteinde van de tafel staat een muur die alles hoort maar nooit iets doorvertelt en in de nerven van dat tafelblad staan mijn mooiste herinneringen gekerfd.

Barman Frank, die altijd kijkt alsof hij een langdurig binnenpretje heeft, stapte op me af.

‘Vet! Bier?’

‘Nee, nee,’ verweerde ik mezelf. ‘Mag ik een zwarte koffie?’ Hij lachte, knikte en draaide om naar het koffiezetapparaat. Ik klapte mijn laptop open en begon te tikken.

Geruisloos zette barman Frank mijn koffie op de hoek van de tafel. Twee tafels verder streken wat vrouwen van middelbare leeftijd neer die giechelden als tienermeisjes. Ik verbood mezelf om meteen op te kijken, probeerde me ze in te beelden, schreef door. Na vijf minuten keek ik even op. Ze zagen er precies uit zoals ik me had voorgesteld.

Liedjes van The Beach Boys lekten uit de geluidsinstallatie en ik worstelde wat met het idee voor een column. Na mijn derde kop koffie kwam barman Frank aan de tafel naast me zitten.

‘Wat schrijf je?’ vroeg hij en sneed zijn uitsmijter in stukken.

‘Niet veel,’ mompelde ik. ‘Een column. Maar het lukt niet.’ Barman Frank nam een hap, keek de kroeg rond als een uil en richtte zijn blik toen weer op mij.

‘Heb je geen onderwerp?’ vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd en verlangde naar een biertje.

‘Nee. En geen zin. Slechte combinatie.’

‘Volgens mij gaan de beste columns over niets,’ stelde barman Frank, veegde zijn mond af met een servetje, tilde zijn bord op en beende weer naar de toog.

‘Ja,’ lachte ik hem na en bestelde mijn eerste biertje. ‘Misschien heb je wel gelijk. Dan wordt dit ongetwijfeld een hele goeie.’

Foto van Twan Vet
Twan Vet

Twan Vet (1998) schrijft poëzie, proza en liedteksten. Hij blogt wekelijks voor Tirade.

Zijn gedichten verschenen eerder in literaire tijdschriften zoals De Revisor, DW B en Het Liegend Konijn en in kranten zoals NRC en AD.

De komende jaren werkt hij aan een dichtbundel, een non-fictieboek en een roman bij De Bezige Bij.

Foto: Roderique Arisiaman