De kermis van Westerpark begint elk jaar vlak voor het Boekenbal. Omdat het me te vaak overkomen is dat ik met een kierende kater tussen al die mensenmolens liep, besloot ik nu vóór het bal met Ada (8) en haar vriendin te gaan. Aad was me al een dag of tien extreem subtiel aan het porren, en afgelopen vrijdag was het eindelijk zover.
‘Ik weet zeker dat het niet kan, hoor,’ zei ze toen ik haar opwachtte buiten school.
‘Wat weet je zeker dat niet, schat?’
‘Nou, gewoon dat ik al zeker weet dat het vandaag niet kan.’ Een blik omhoog, met toegeknepen ogen. ‘Maar vandaag is de Kermis dus wél open, dacht ik.’ Ze trok een schouder op, veegde een pluk achter haar oor en stapte bij me op de fiets. Het zitje op de stang is erg klein aan het worden; eerst groeide haar broer eruit, nu zij. Al die dingen die maar steeds voorbij gaan.
‘A-ha,’ zei ik. ‘Het had je leuk geleken om daarheen te gaan? Met je vriendin Em, misschien?’
Exact op dat moment kwam Em, die een klas boven Aad zit, naar buiten. Ada zwaaide naar haar en binnen seconden had ik twee kinderen op mijn fiets. Ada verplaatste naar het kratje aan het stuur, waar ze strak opgevouwen net in past. De schooltassen stapelde ik erbovenop.
‘Ik vertelde net aan papa,’ zei Ada tegen Em, ‘dat de kermis open is. Misschien komt het vandaag helemaal niet uit. Mama heeft gezegd dat áls er tijd is en áls papa kan, dat het dan misschien mag.’
Ik trapte naar het Westerpark, maar hield het bij elke afslag richting thuis spannend.
Mijn dochter is geen liefhebber van de mensencentrifuge. Lange tijd was de rups het engst haalbare, daarna bleef de Magic Mouse – sloomste achtbaan na de rups – aan top. Onze bezoekjes aan de kermis gaan meer over het vissen op beren en grijpen naar Pokemon-knuffels dan over brute G-kracht.
Maar dit keer was Em mee, tandartsdochter en all-round durfal.
We liepen tussen de installaties door en ik zag dat Em niet onbescheiden wilde zijn, maar overal in wilde. De meiden gingen in de Magic Mouse en hadden daarmee Aads max meteen aangetikt. We liepen langs een apparaat met lange armen waaraan mensen ondersteboven werden rondgegierd tot hun plasma van hun bloed scheidde.
Em keek hoopvol, ik negeerde haar.
We kwamen langs De Bank – een rijtje stoelen op een balk die zijdelings verticale rondjes maakt. De Bank zat vol basisschoolleerlingen; er waren zelfs gezichtjes uit Ada’s klas. Bij de kaartenautomaat bleef ik staan. Aad keek naar haar gillende klasgenoten en leek te begrijpen dat groter worden niet in alle opzichten makkelijk hoeft te zijn.
‘Zullen we voor Em dan deze doen?’ vroeg ik.
Dapper stapte Aad naar voren. ‘Ik twijfel wel een beetje.’
‘Een teken van intelligentie,’ zei ik, en kocht twee kaartjes. Als ik haar met deze attractie overvroeg, dan konden we daarna meteen een herstelcola drinken en naar huis. De man in de cabine met de lichtjes startte Leef op, van Hazes Junior.
Even later zaten Aad en Em in het midden van De Bank. Een cowboy drukte een beugel aan zodat niemand meer van zijn plek kon, en Ada’s blik zocht de mijne. Ze greep Ems hand en werd witter dan haar tanden.
Bij de eerste slagen die het monster maakte leek mijn dochter grip te zoeken in haar stoeltje; toen het sneller ging leek ze grip te zoeken binnenin zichzelf, alsof ze hoopte te voorkomen dat haar ziel uit haar lichaam geslingerd werd. Mijn ouderinstinct vlamde op en ik moest me inhouden om niet op de noodstop te drukken.
Ada trok haar hoofd terug tussen haar schouders, zette haar tanden opeen en vertrok haar lippen tot een gepijnigde O.
Het duurde heel erg lang, en omdat ik haar niet kon redden, lachte ik maar breed naar Ada, hopend dat ik haar een tegenhanger voor de angst kon bieden. Em zat stralend naast mijn dochter, liet haar hoofd en benen losjes meebewegen en stak op een gegeven moment zelfs haar handen in de lucht – nou ja, haar ene hand, want die andere zat klemvast in het klauwtje van Ada.
Toen het geweld stopte en de beugel omhoog ging, liep Aad de verkeerde kant op in een kauwgomzoete wolk magnesiumrook. Haar wangen glommen van het zweet en strengen haar plakten aan haar voorhoofd. Even dacht ik dat ze zou gaan overgeven.
‘Nou,’ zei Ada. ‘Dat vond ik best eng maar ook wel een beetje leuk.’
We dronken een herstelcola bij de Pacific en ik vroeg me af of Ems vader daar wel oké mee was. De dames kauwden op hun rietjes en volgden de passanten met interesse. Waar zouden die allemaal nog in moeten.
‘Tijd om te gaan,’ zei ik, en loog over werk dat thuis nog op me wachtte. Op de fiets praatten Aad en Em honderduit over De Bank. Het positieve in de bijna-doodervaring leek voor Ada steeds meer de overhand te nemen.
Met een beetje pech stond ik daar de ochtend na het Boekenbal toch weer.