’t Is hier zo stil, een avond in april
en zomertijd. Dus schijnt de zon
de serre in waar ik de drank begin
met buiten merel koolmees kraai
en eeuwig gras zo groen als.
Alsof ik hier niet ben, zo doet de wind
in het lichtgroen en weet de kamer
niets van mij. Ben ik voorbij.
Wat is een mens ook voor een ding,
herinnering die met de tijd –
nu ja. Mooi hier. En stil.
Dat wou ik kwijt.
Uit: Marjoleine de Vos, Het waait