[zonder titel]

Is het vandaag of gistren, vraagt mijn moeder,
bladstil, gewichtloos drijvend op haar witte bed.
Altijd vandaag, zeg ik. Ze glimlacht vaag
en zegt: zijn we in Roden of Den Haag?
Wat later: kindje ik word veel te oud.
Ik troost haar, dierbare sneeuwwitte astronaut
zo ver al van de aarde weggedreven,
zo moedig uitgestapt en in de ruimte zwevend
zonder bestek en her en der.
Zij zoekt – het is een s.o.s. –
haar herkomst en haar zijn als kind
en niemand niemand, die haar vindt
zoals zij was. Haar franse les
herhaalt zij van haar achtste jaar:
‘bijou, chou, croup, trou, clou, pou, où,
die eerste juffrouw, weet je wel
die valse ouwe mademoiselle
hoe heet ze nou. Ik ben zo moe.’

Had ik je maar als kind gekend,
die nu mijn kind en moeder bent.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

Tijd

Ik droomde, dat ik langzaam leefde…
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschrikkelijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. ‘k Zag de drang waarmee
de bomen zich uit de aarde wrongen
terwijl ze hees en hortend zongen;
terwijl de jaargetijden vlogen
verkleurende als regenbogen…
Ik zag de tremor van de zee,
zijn zwellen en weer haastig slinken,
zoals een grote keel kan drinken.
En dag en nacht van korte duur
vlammen en doven: flakkrend vuur.
– De wanhoop en welsprekendheid
in de gebaren van de dingen,
die anders star zijn, en hun dringen,
hun ademloze, wrede strijd…
Hoe kón ik dat niet eerder weten,
niet beter zien in vroeger tijd?
Hoe moet ik het weer ooit vergeten?

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

Aan een boom in het Vondelpark

Er is een boom geveld met lange groene lokken.
Hij zuchtte ruisend als een kind
terwijl hij viel, nog vol van zomerwind.
Ik heb de kar gezien, die hem heeft weggetrokken.

O, als een jonge man, als Hector aan de zegewagen,
met slepend haar en met de geur van jeugd
stromende uit zijn schone wonden,
het jonge hoofd nog ongeschonden,
de trotse romp nog onverslagen.

Uit: M. Vasalis Verzamelde gexichten

Aan het vers

Tussen waanzin en bezonnenheid
waakzaam en ook verloren,
ondragelijke weelde en armoedigheid,
moet ik u toebehoren.

Soms sta ik in dit evenwicht
als een pijl trillende opgericht,
dan is het als in sommige dromen,
dat men schreeuwen moet,
maar geen geluid wil komen.

Uit: M. Vasalis, Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Als je een landschap was waar ik doorheen kon lopen,
stil staan en kijken met mijn ogen open
en languit op de harde grond gaan liggen,
er mijn gezicht op drukken en niets zeggen.
Maar ’t meeste lijk je op de grote lucht erboven,
waar ruimte is voor buien licht en donkre wolken
en op de vrije wind daartussen,
die in mijn haren woelt en mijn gezicht met kussen
bedekt, zonder te vragen, zonder te beloven.

UIt: M. Vasalis Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Zoals een hond, verdrinkend, in zijn redders handen bijt,
bijt mijn gevoel de reddende gedachte,
dat deze nood voorbij gaat en dat zulke nachten
eenmaal weer zullen blussen in de tijd.

Het eerst verdronkene is de verwachting,
de hoop zieltoogt. Maar de herinnering
vecht het hardnekkigst. Lieveling!

Uit: M. Vasalis Verzamelde gedichten

Paard gezien bij Circus Straszburger

Voor Hans en Floortje

Paard, dat bereden door een droom
zonder teugel, zonder toom
gestort kwam als een voorjaarswind,
de eerste, door de kale lanen,
regen en duister uit zijn manen,
warm van zichzelf, koud van de nacht.
Zwart paard, op bliksemende benen,
ogen gebald, neusvleugels open,
– o waarvandaan, waarheen gelopen –
de hoeven kloppend als een hart,
tot barstens toe, zo rap, zo zwart,
en dat zich plots omhoog verhief
met hoeven, die de hemel raakten,
verblindend in zijn duisternis…
en even plotseling verdwenen
als hartstocht en zijn luister is.

Uit: M. Vasalis Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Jij: een onttroonde tyran,
rusteloos ronddraaiend
in je gerieflijke huis
tussen de boeken en de schilderijen
en het geruisloze bestaan
van planten.

En ik: je spotzieke hofnar,
ontboden tot vermaak,
geliefkoosd en afgestraft
omdat ik me niet kan onderwerpen
aan je schijnbewind.

Soms luisteren wij samen
naar de wind aan het raam
die ons roept met de stem
van het heelal.

Hoe lang nog
houdt de angst in je ogen
ons gevangen?

Uit: Hanny Michaelis Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Je geeft me water
wanneer ik dorst heb
en brood om mijn honger te stillen,
maar in mijn mond
wordt het water bitter
en het brood knarst als zand
tussen mijn tanden.

Ik bijt in de hand
waarmee je me liefkoost
en je warmte
laat ik verloren gaan.

Toch ben je de enige
die ik zoek. Daarom
moet je me doden.

Uit: Hanny Michaelis Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Eierschalen tot de rand gevuld
met tranen dragen wij
behoedzaam door de tijd.

In de spiegels onzer ogen
rijst de wereld onherbergzaam op.
Overal zijn wij geweest.
Nergens keren wij terug.

Beladen met herinneringen
buigen wij ons naar de aarde toe.
Onwetend en zonder wijsheid
welken wij spoorloos uit het licht.

Uit: Hanny Michaelis Verzamelde gedichten

[zonder titel]

twee lieve hoeren hielpen de oude boer
zij vroegen geld maar ’t was met liefde
en zorg en vakkennis
dat zij hem uitkleedden
streelden, zweven lieten
over zijn eigen land
dat hij zo nog niet kende

Uit: D. Hillenius Verzamelde gedichten

[zonder titel]

Wetten zijn
de strakke lijnen van ijskristallen
netten wevend
van de dood
 

Leven is
in ontduiken van wetten
vechtend ontkomen
aan vernietiging

Uit: D. Hillenius Verzamelde gedichten