Jij bent de verkeerde altijd geweest
en je bent het, ontegenzeglijk, nog steeds.
Van liefde hou ik niet, dat heb ik nooit gedaan.
Ik ben bij je gebleven omdat ik dit zo zeker weet.
Het staren in de ogen van de ander, de oninwisselbare,
die altijd iets doen moet, weg moet, bewegen.
Met jou heb ik vanaf de eerste dag geweten
dat het niet zou gaan, dat het na een avond of wat
goedbedoelde gesprekken, gedoe bij volle maan
wel op zou houden. Dat deed het ook.
(Het hield op, het blijft maar ophouden, dagelijks
minder gevaarlijk, onverschilliger, taaier.)
De ander, dat wil zeggen: Parijs, het echte leven,
de mensen in reclames, de nachten en de hel.
Misschien hou ik van je, zolang ik dit
nog onvervreemdbaar meen, dit
te allen tijde veilig stel.
Uit: Ester Naomi Perquin, Namens de ander