Overal kan ergens zijn

Misschien kwam ik uit de bergen, misschien uit het laagland.

Ik weet het niet meer. Misschien uit de stad, maar ik zou

niet weten uit welke stad in welk land. Misschien kwam ik

uit de buitenwijken van een stad waar ook anderen vandaan

kwamen of een stad waar alleen ik vandaan ben gekomen.

Wie zal het zeggen? Wie bepaalt of het regende of zonnig

was? Wie zou het zich moeten herinneren? Ze zeggen dat

er aan de grens van alles gebeurt, maar niemand weet aan

welke grens. Ze hebben het over een hotel waar het niet

erg is als je je koffer bent vergeten, er staat een andere klaar,

groot genoeg en alleen voor jou.

Uit: Mark Strand, Bijna onzichtbaar

The importance of being chicken

We hebben nu bijna alles geplukt. Naakte vogels liggen ons

blauw aan te glanzen, ook onder hun veren zijn ze nog kip.

 

Waren wij in staat van elkaar te eten dan smaakten wij

anders dan eerder, met kleren – jij en ik zijn wat we dragen

veel beter dan zij en wij zijn het al jaren zo goed

dat het ons zeer doet, dat naakte.

 

We kijken nog even naar wat er nu ligt – telkens opnieuw

zetten ze zich voor onze ogen in elkaar, al die knappe,

terzake doende botten, herkenbare resten, het hele

hebben en houden gekloven, steeds

 

blijft er iets over dat we zelf willen zijn: altijd

herkenbaar als één en hetzelfde gezicht

in almaar wisselende hoofden.

Onderzoek

Wilt u rusten overdag en ’s nachts een man gelukkig maken?

Voelt u zich neerslachtig bij het idee van lavendel?

Heeft u wel eens een hotel bedacht?

 

Haal door: ik ben geen vrouw / ik ben een domme vrouw.

Ik heb in de afgelopen jaren minimaal zes keer

spijt gehad. Aan mijn vingertoppen kleeft

bij voorkeur: bladgoud, verf, tomatensap.

 

U past in een koffer. Als u niet in een koffer past

hoe zou u uzelf dan omschrijven? Hoe lang

heeft u last van overgewicht? Hoe vaak?

 

Als u van een brug springt zult u toch proberen:

A) u zelf aan te wijzen op een kaart

B) steeds verder weg te drijven

C) halverwege om te keren

 

Stel, uw ziekte is een dier. Bij gezondheid telt de vraag

voor twee. Welk dier is uw ziekte bij voorkeur niet?

Let op: de slechte dagen dienen meegeteld.

 

Bent u banger voor de uitslag dan voorheen?

Schrijf op wie volgens u de vragen stelt.

Uit: Ester Naomi Perquin, Namens de ander

Hetzelfde, anders gezegd

Terwijl alles nog stroomde en niets bleef,

hoe je ook probeerde terug te keren, wanneer

vond je jezelf. Geen moment waarin je zag

wat je weerzag.

 

Maar nu, nu de zon doodstil in de hemel staat,

de rivier tot haar geraamte verdord, het water

dat zij wiegde verdampt.

 

Of hetzelfde, anders gezegd: als er een rivier

was die je heeft gekend, zo goed dat je wist, dit

ben ik, die rivier is er nu.

Uit: Rutger Kopland, Verzamelde gedichten

Stilleven met goudplevier

Er liggen dingen op die tafel, maar

 

waarom – het is winter en het ligt daar

weer, wat oude appels, grijze peterselie,

een dorre ui, een dode goudplevier,

 

het slaapt in een bevroren wereld, in

een boomgaard, een moestuin, een greppel

droomt het te zijn gevonden, meegenomen,

 

neergelegd op die tafel – maar waarom,

 

want er is niemand die weet hoe groot

de winter is, hoe eindeloos haar deernis,

hoe eerbiedig zij kiest wat sterven mag.

 

Ik ben vergeten wat ik zie, ik moet het

in gedachten hebben neergelegd, en niet

zijn teruggekeerd, het zo hebben gelaten.

Uit: Rutger Kopland, Verzamelde gedichten

Onder het vee

En toen de zomer dan toch weer was teruggekeerd

en wij dus weer zaten te drinken bij de rivier.

 

Zijn oude armen bewogen nog, naar daar, die wereld,

dat langzame, eeuwige leven van vee in de verte.

 

Ieder mens zou een dier moeten zijn, moeten sterven

in de herfst, en in de lente weer worden geboren.

 

Of, ieder mens zou een rivier moeten zijn, komen

zonder verlangen te blijven, gaan zonder heimwee.

 

Zo zaten we dus weer te drinken daar, tegen de tijd,

oude verhalen, jenever, maar de zon ging wel onder.

 

En hij sliep in. Omdat de wereld insliep. Zwart

zat hij bij de rivier, zwart gat in het uitzicht.

Uit: Rutger Kopland, Verzamelde gedichten

Winter

Laat het na deze winter nog eens winter zijn.

Geen statig broeden meer. Geen kievitsei.

Geen welbedreven paring of zorgvuldig nest.

Ik hoop dat kou de grond voorgoed verpest

met alles dat nog kiemen zou daarbij.

 

Laat straten grauw zoals ze ’s winters zijn.

De moddersneeuw van uitgebeende dagen,

twee blauwe kinderwanten naast een wak.

Ik kan geen lammetjes verdragen.

 

Niets erger dan dat woekerend gemak

waarmee de lente aan het groeien slaat.

Daaronder houdt het ijs een zoontje stil.

 

Voor al dat leven maakt hij geen verschil.

Er is geen zonlicht dat hem bovenbrengt.

 

Geen voorjaar dat hem kennen wil.

Uit: Ester Naomi Perquin, Servetten halfstok

In de lengte

Ik ben wel teruggegaan maar

alles was zo groot dat ik ons achteraf

misschien al kleiner heb gedacht.

 

Die schacht dwars door het flatgebouw,

toen al leeg en liftloos als een gat

waardoor je alle vloeren zag.

 

Wij droegen water naar vijfhoog,

maakten zware bommen die bam

te pletter sloegen in de hal.

 

Kijk hoe klein die oude deurtjes

en trapjes van een schaalmodel

dat niet om onze lengte past.

 

Hoe huizenhoog zijn wij geweest

toen deze flat een donker hol

vol zelfbedachte oorlog was.

Uit: Ester Naomi Perquin, Servetten halfstok

Er is een andere lucht

Er is een andere lucht

Zonnig en wolkeloos,

En er schijnt ander zonlicht,

Ook als het donker is –

Schrik niet van dorre bossen, Austin,

Schrik niet van een stil veld –

Er is hier een klein bos

Waar nooit het blad vergeelt –

Hier is een tuin veel zonniger

Waar ’t nooit gevroren heeft,

In zijn steeds frisse bloemen

Hoor ik de bij blij zoemen,

Wat ik je bid, mijn Broeder,

Wil toch mijn tuin in komen!

Uit: Emily Dickinson, Verzamelde gedichten

Mens en schaap

De mensen denken dat wij hier in de verte

een kudde schapen zijn – ze denken maar,

 

wij zijn niet eens wij, we hebben geen woorden

voor onszelf, we leven nog in de tijd hiervoor,

 

toen de mens nog schaap was, nog alleen

gras sprak, lucht las, water schreef.

Uit: Rutger Kopland, Verzamelde gedichten

Een psalm

De grazige weiden de rustige wateren

op het behang van mijn kamer

ik heb geloofd als een bang kind

in behang

 

als mijn moeder voor mij gebeden

had en mij weer een dag langer

vergeven was bleef ik achter

tussen roerloze paarden en koeien

te vondeling gelegd in een wereld

van gras

 

nu ik opnieuw door gods landerijen

moet gaan vind ik geen schrede

waarop ik terug kan keren, alleen

een kleine hand in de mijne

die zich krampt als de geweldige lijven

van het vee kreunen en snuiven

van vrede.

Uit: Rutger Kopland, Onder het vee

 

Spleen (De regenmaand die heel de stad…)

De regenmaand die heel de stad haar wrevel toont,
Giet uit haar kruik een grote plens van zwarte kilte
Over ’t nabije kerkhof met zijn schimmenstilte,
En zorgt voor dood in buurten waar de armoe woont.

Mijn kat die een plavuis als ligplaats zoekt, draait ook
Al woelziek met zijn lijf, geplaagd door schurft en schraalte;
Een oude dichtersziel die in de goot verdwaalde,
Prevelt de trieste woorden van een kleumend spook.

De beiaard klaagt, het rokend houtblok begeleidt
Met zijn falset de klok die aan verkoudheid lijdt,
Terwijl in een spel kaarten met een muffe lucht,

Noodlottig erfstuk van een wijf met waterzucht,
De schoppendame en de mooie hartenboer
Duister verslag doen van hun laatste grand amour.

Uit: Charles Baudelaire, De bloemen van het kwaad