3290 Lezingen
door Leo Vroman
Om half vijf begon ik Tineke vaarwel te zeggen. Toen ik wegging had ik een klein zwaar koffertje aan mijn hand hangen waar onder andere een stapel van indexgaatjes voorziene kaarten in zat waarop fotocopieën van uittreksels van lezingen over het begin van de bloedstolling waren geplakt. Nu ging ik naar die lezingen luisteren. Vanaf het nauwe subway-perron kon ik tussen de huizen het begin van de lente zien. Ook de trein was al van verre zichtbaar. Er stond even later QB op, en reeds vóór te stoppen liet hij lampjes door het groene woord ‘BRIDGE’ schijnen: de goede trein moest namelijk over de brug en niet helemaal om door de tunnel. Ik erin en die trein, wegens geknoei ergens, toch omrijden. Heel langzaam reed hij door het ene station na het andere, en telkens was een parade van wachtende onderlichamen langdradig te bewonderen. Ik zat het al, enige minuten voor we in Times Square aankwamen, op een lopen te zetten en bereikte dus door enige personen heen het busstation. Ik moest mijn expres missen en met een local naar Atlantic City. Twee nette mannen met tassen en nogal glimmende voorhoofden die het over hotels hadden vroeg ik daarom of ze ook naar de Federation Meeting gingen; ja, ze waren van Bendix. Wasmachines zei ik geestig toen ze al binnen schuin achter mij zaten. Nee, rotatory dispersion, en wat was mijn gebied. Een moeder met een stevig lacherig van een reeds opengescheurde doos schietgerei voorzien jongetje stapten in en gingen tussen ons door naast mij zitten. Kan ik het doosje klappertjes eruithalen zei het jongetje. Ik wil de verschuiving van het Cotton effect meteen gedurende de stolling, zei ik. Straks als je thuis bent zei de moeder. Dat kan met een veel goedkoper toestel zei de Bendix man. Waarom nou niet zei het jongetje. Gaat dat tot in het ultraviolet vroeg ik. Pas op
of ik sla je met je hoofd tegen het raam zei de moeder. Nee zei de man, alleen in zichtbaar, het heeft geen kwarts optieken. Waarom vroeg het jongetje. Omdat je aldoor hetzelfde vraagt zei de moeder.
Het werd een lange reis. Een eindje voor Newark, uitziend over glanzend moeras, bewoog de bus stapvoets, deed zelfs het op en neer gaan van wandelen voelen: het verkeer stond rondom ons telkens stil. Soms was er niets te horen dan zacht gemompel over een viscosimeter; de zon kroop onder voordat we weer sneller gingen. Het jongetje lachte te veel en de klap greep eindelijk op zijn hoofd plaats; toch lachen. Om kwart over tien suisden ons de reclame-borden tegemoet, om half elf waren we de hotelstad in. Ik kon een taxi delen met twee Canadese meisjes die aan proteine stofwisseling deden. De code? Nee hoor, alleen maar aminozuur opname. Mijn hotel bleek een Motel te zijn, de houten vloeren kraakten onder de schone oude kleden. Bij gebrek aan mensen was mijn kamer doodstil. Hij siste alleen een beetje in zijn badkamer maar leek ook daar vrij ongebruikt. Ik ging meteen weer naar buiten, door de nu koude nacht naar de zorgwekkende brede, lange Convention Hall om te registreren. Met naambordje op gelijknamige borst terug naar huisachtigte. Tineke opbellen en 3 mm dikke, 100 mijl lange electrische aardigheden zeggen. Ik sliep al met moeite het halve bed vol toen de buren thuiskwamen. Zo dan zei er een in een japans soort amerikaans. De keto-vorm, zei een ander in een mexicaans accent, wordt ongetwijfeld sneller gekatabolizeerd. Ik werd de volgende ochtend vroeg en vaak wakker en stond ten slotte zelfs op. Daar was ik nu, helemaal zelf. Ik ging op mijn benen staan en hipte misschien zelfs een keer. Ik nam een shower, ik keek naakt door het programma, ik probeerde een mompel te geven, ik was alleen. Ik ging gekleed naar buiten en ben nu helemaal vergeten waar ik ontbeet, maar op een rij. Man rechts tegen staande figuur achter: jongen! wat ben je groot geworden, je vader vertelde me in Louisiana al dat je zou komen; wat? in het verlengde merg? hoe kom je daar zo verzeild? zei hij allemaal. Dame naast mij: ik dacht dat de vrouwen van de physiologen een aparte modeshow hadden. Buiten, op de boardwalk, was het nog wat leeg, het woei, de zon was nog nat; enkele bezoekers doolsgewijs bewegend,
keken zo nu en dan naar de wat platte oceaan, andere deden dat fietsend, en daar tussendoor werd het patroon van driftig naar de Hall voortstappende internationalisten steeds zichtbaarder. Binnen de rij glanzen buitendeuren van het gebouw, en buiten de rij glazen binnendeuren, rolde een stel jongens geluidloos te stoeien. Binnen de binnendeuren dreunden de massa stemmen boven de massa elkaar ontmoetende geleerden als een viermotorig vliegtuig, en buiten de lezingzaaltjes bleef het alle dagen laag cirkelen. Er was een zijstraat vol velden vol adressen van bezoekers en vol bezoekers die adressen zochten en in hun vakjes naar boodschappen tastten, ik was ook even zo, toen ging ik door een van de negen straten tentoonstellingen in de Hall naar zaal A. Er waren ruim 150 tentoonstellingen, en het koepelende dak is zo hoog en ongesteund dat alleen wie op zijn rug lag duidelijk zou kunnen zien dat hij niet in een kleine nachtwereld was verdwaald. Veel machines waren dit jaar grijs, blokvormig met afgeronde randen, en zelfs de weegschalen zoemden, hadden een rood lichtje, en drukten hun eigen resultaten telkens op een strook papier: automation. Op reclameplaten waren de meisjes in het wit wat eleganter dan verleden jaar en hadden nog minder te doen: ze stonden soms alleen een klein beetje voorover om tegelijk van achteren lief te zijn en van voren een deurtje open te maken, kijk bedoelend.
Twaalf lezingen die ochtend, zes en dertig bezoeken in demonstratiehokken: een loslopend konijn aaien en kijken of ergens anders een pen verandering van lichaamstemperatuur opschrijft (nee), met een vinger tegen een draadje duwen en kijken of een pen vlug genoeg naar mijn smaak tot nul terugkeert (ja), gratis Coca-Cola drinken, solid-state cooler koud vinden en geen bewegende delen zien hebben, naam opgeven, catalogus bestellen, bedanken, hoeveel zonder die recorder, hoeveel stroom, hoe kan dat, droogt dat niet uit, 13 × 6 cent per dag is te veel, 9 Angström is te veel, drie micron is te klein, stroomt dat niet over, waarom denk je dat – terug naar het hotel, liggen, opstaan, buiten eten, naar bed. De buren waren al thuis: Heus waar, ik ben een Do Zua. Een wat? Een Don Zwaa, Don, Don Zwang. Haha, maar buzw gullzjoeno deedoont swch schefsper ss nee mijn vrouw merkt dat dadelijk heus laat me nou maar ga gerust je gang –
Tien demonstraties de volgende ochtend, elf lezingen in een hotel die middag. Twaalf andere werden, door de late vergissing van een organiserend chemicus, tegelijkertijd op hetzelfde gebied maar daarginds in zaal A gegeven, waarbij twee door de voorzitter hier gegeven hadden moeten worden. Met vrienden daarover lachen en klagen, eten, Tineke opbellen in bed. Geen buren tot de volgende ochtend: zo zo zo en dan… zo, zie je, alle buikspieren komen te zien, uitstekend voor de moomaunem, oommer; wat is het? Moom. Ben je ziek?
Ik had bij de adressen dat van Hui Lan Cheng gevonden, die vroeger met ons had gewerkt; en haar opgebeld, zodat ik nu naar haar hotel ging om met haar te ontbijten. Over de boardwalk weer; de zee ademde zeer luid en verward, het motregende. Ik kwam het hotel door een serie lege zalen binnen, die lagen buiten een verlichte laan vol bloeiende struiken. Hui Lan was zo mogelijk nog chineser geworden. In de hoge eetzaal waren zeven mensen. Ze las tegenwoordig voornamelijk zei ze, speciaal over catechol aminen Ik vertelde haar van de piloten die meer adrenaline afscheiden als ze meevliegen, en meer nor-adrenaline als ze zelf vliegen, maar daar wist ze al meer van dan ik. Met David en de kinderen was het best, en met mij en Tineke en de kinderen, en het weer buiten. De zon scheen nu, en magere witte schimmen snelden weg uit de houten grond.
Die avond was het stollingsdiner, in weer een ander hotel. Gedurende het waarachtig gezellige uurtje gezelligheid vooraf leerde ik meer dan van een jaar artikelen lezen: de drie jaar oude techniek van A kon verleden jaar niet door B worden gereproduceerd, en vorige maand had C een uitleg; daar staan A, B en C met elkaar te praten, spoedig met een spoortje nieuwsgierigheid D (van Daddy vroman zelf) begroetend, wiens benig snaveltje duidelijk lont ruikt en daar het buskruit bij tracht uit te vinden. Aan de maaltijd zat links van mij de tafelpresident. Ik drink hier te veel, rook hij beschaafd; helemaal heet en aardig wist hij in zijn begroeting der aanwezige vreemdelingen geslaagde vergissingen toe te laten. Aan mijn andere kant zat een Belg. Merkende dat, hoewel ik duidelijk groene bonen verkreeg, een romig spina-
ziepapje zijn bitter deel was, riep hij Godverdomme wat een rotzooi is dat nou weer, in een soort Hollands dat door iedereen te verstaan en blijkbaar niet door mij te sussen was.
Geen hoorbare buren die nacht. Vroeg op; rekening betalen, nog een keer ontbijten met Hui Lan. Met een snelle bus terug. Ik zat naast een stevige jongen van Texas. Hij was in de zwaartekracht geïnteresseerd en kweekt kuikenbotjes in een centrifuge. Hoe lineair waren zijn resultaten? O nee, zei hij, het onmiddellijk begrijpend, ik trek de curves niet terug naar het nulpunt, dat zal met ruimteproeven moeten gebeuren. Maar nu ging hij New York eens bekijken, daar was hij nog nooit geweest. Om hem voor zijn intelligentie te belonen vertelde ik hem dat ik ook wel veel meer van het land wou zien, maar niet het zuiden. Waarom? Omdat mijn vrouw in Indonesië was geboren. Hoe donker was ze dan? Zo donker zei ik, hem een kleurrijk kiekje toestekend. Hij vleide het in zijn handpalm en keek lang, de juiste hoek van verlichting zoekend waarin geen direct teruggekaatst wit licht het gezichtsvel van Tineke zou kunnen verbeteren. Ze is lief, zei hij, en als dat alles is zal ze geen moeite hebben, haar lippen zijn trouwens niet breed. Nee zei ik maar dat merken ze in de opwinding misschien niet. Ik heb vrienden uit Zuid Amerika, zei hij, met echte brede lippen, die hadden het moeilijk. Je moet begrijpen dat het bij ons alleen gaat om dat heel ander soort mensen, wild, ze willen niet leren, ik heb het zeven acht jaar geprobeerd en ze snijden elkaar maar stuk. Niet de volgende generatie, zei ik. En waar is dat Harlem nou, zei hij, zodat ik daar niet kom, zei hij. Daar woonden wij vroeger, zei ik, onze kinderen waren toen nogal klein. Nee, we waren niet bang. (Meneer Hudson, voorzitter van de oudervereniging, en Mevrouw Howard, onze eens mooie buurvrouw met de twee nog mooie dochters die muziek en kunst studeerden, zouden elkaar niet onder onze ogen stuksnijden. Maar onder het ziekelijk weinige straatlicht ver beneden ons werd wel gegild, flessen knalden gevallen uit elkaar, en op de korte muziek van tot scherven vliegende scherven volgde vaak een ellendige stilte.) De twee gezinnen van wolkekrabbers: Uptown en Downtown, rezen boven een plooi van huisjes. Maar de Texan helde al met stoel en al achterover, en sliep.
Brooklyn, 24 april 1963.