A. Alberts
De komst van de broer van Sherlock Holmes
Dr. Watson: But how do you know that it is hereditary?
Sherlock Holmes: Because my brother Mycroft possesses it in a larger degree than I do.
(Sir Arthur Conan Doyle: The Greek interpreter)
Al in het vroege voorjaar van 1932 had Jaap Vroman zich bij zijn jaargenoten en andere medestudenten de reputatie verworven van een zeer bijzonder mens te zijn. Terecht. Dat was zo binnen een halfjaar gegaan zonder dat hij daar zelf enige moeite voor had hoeven te doen. Hij had zijn gezicht en zijn ogen mee, zijn snelle bewegingen en zijn nog snellere en trefzekere uitspraken. Hij was iemand die een complete afbeelding van een mens kon geven en dat die mens J. Vroman was, zou men een toevalligheid kunnen noemen. Het had ook een heel ander mens kunnen zijn.
Het werden ook heel andere mensen. Hij kon, dat zal men begrijpen, geweldig goed comedie spelen, zowel buiten als op het toneel. Hij schiep daardoor een afstand tussen zichzelf en zijn menselijke omgeving. Ondanks al zijn grappen en grollen, of mogelijk juist daardoor, had hij iets dat ontzag inboezemde. Waarschijnlijk daarom zagen de meesten hem het liefst op het echte toneel, waar ze hem konden bewonderen en toejuichen zonder rechtstreeks en bijna lijfelijk te worden geconfronteerd met een scherpe geest, waartegen ze geen of nauwlijks enig verweer hadden.
Van de rollen die hij speelde, zijn het bekendst geworden Pantalone in de harlequinade van Kelk en Chasalle, en de Rechter in De gebroken kruik van Heinrich von Kleist. In beide stukken stond hij onder de strenge
regie van Anton Koolhaas, een regie, waaraan hij zich om twee redenen volledig onderwierp. Hij wist, in de eerste plaats donders goed wat het beste voor hem was. En hij zag bovendien daardoor kans kleine eigen vondsten in verband met gebaar en stembuiging makkelijker geaccepteerd te krijgen.
Door dit alles werden zijn status en zijn renommee binnen een kleine wereld in een bijzonder snel tempo gevestigd en toen dat eenmaal een niet meer omstreden feit was geworden, kon men, als men dat wilde, J. Vroman plaatsen tegen een kleine historische achtergrond: een bepaalde periode in een bepaalde sector van het Utrechtse studentenleven.
Zon periode duurde hooguit niet langer dan vijfjaar en men zou zich dus kunnen af vragen of die sectorperiode zou kunnen worden aangeduid met een of meer namen. Zou zij bijvoorbeeld naderhand de periode Anton Koolhaas – Jaap Vroman worden genoemd?
Het leek er wel degelijk in te zitten. Onder diegenen die zich, meer of minder bewust, met historische fenomenen in de knop bezig hielden, was er eigenlijk weinig verschil van mening. En ook de volgorde van de beide namen werd aanvaardbaar gevonden. En toen bleek ineens, dat er een man was, die wist hoe de zaken in werkelijkheid zouden verlopen.
Het moet een avond zijn geweest, waarop de deelnemers aan het gesprek rond een haardvuur hadden gezeten. Ditmaal was dat ook zo. De haard was een kleine gashaard op een Utrechtse studentenkamer, ergens bovenin een Utrechts huis. Koolhaas was aanwezig, J. Vroman was aanwezig. De stemming was wat zachter en vriendelijker dan anders en iemand maakte J. Vroman een compliment. Dat was iets dat in het algemeen niet werd gedaan en daarom zal het wel de indruk van oprechtheid hebben gemaakt. En daarom ook reageerde J. Vroman met een oprechtheid die we op dat moment zelf niet als zodanig hebben ervaren. Waarom niet. Omdat de mededeling als iets ongelofelijks klonk. J. Vroman zei: Wat ik doe en laat, dat is nog niks. Jullie moeten in september maar eens opletten als mijn broer Leo aankomt. Daar ben ik de helft van en niet meer dan de helft.
Iemand vroeg: Is die nog…? Hij kon de vraag niet afmaken. J. Vroman kon het wel, maar hij deed het niet. Hij zei alleen maar: Ja, die is nog. Het
klonk sardonisch, maar toch ook vriendelijk. En toen werd er over het onderwerp niet meer gesproken.
We hebben er sindsdien van tijd tot tijd aan gedacht en we hebben gewacht tot in september Leo zou komen.