A. Alberts
De waarzegster
Meer dan driehonderd jaar geleden werd op een kasteel, even ten noorden van de Schotse stad Dundee, een jongetje geboren. De gelukkige omstandigheid schijnt zich volgens sommigen te hebben afgespeeld in de zomer van 1648. Anderen noemen dat belachelijk, maar weten ook geen preciezer datum. De vader en moeder behoorden weliswaar tot goede families, maar die families hadden tot dien toe alleen maar onbeduidende leden geteld. De komst van het kereltje was daardoor vrijwel onopgemerkt gebleven. Naderhand hebben de mensen zelfs gedacht, dat hij de helft van een tweeling was. Dat is overigens niet zo geweest.
Hij werd John gedoopt. John Graham, geboren op het landgoed Claverhouse, in een Schotse wereld, die rumoerig genoeg was en die dat zijn leven lang zou blijven.
Van zijn vader William valt niets ongewoons te melden: getrouwd met een zekere lady Margaret Carnegie; bedroefd toen hij hoorde, dat ze in Londen zijn koning Karel i hadden onthoofd; rustig thuisgebleven toen zijn wat vuriger royalistische landgenoten hierop naar de wapens grepen; benauwd toen hun anti-royalistische tegenstander Cromwell in Schotland orde op zaken kwam stellen; gestorven op een dag, waarvan niemand de datum heeft kunnen onthouden.
Zijn zoon John werd door een voogd naar een universiteit gestuurd. Hij heeft daar in elk geval lezen en schrijven geleerd, want het aantal van hem bewaarde brieven is vrij groot. Maar het licht van het verleden begon pas wat helderder over hem te schijnen, nadat hij naar het Europese vasteland was vertrokken om te worden opgeleid tot officier. Dat gebeurde in de Nederlanden, in het leger van stadhouder Willen iii. John Graham heeft daar het soldatenvak geleerd, het te paard op de vijand afstormen
en het ontwijken van kogels, want de stadhouder was gewoon zijn onderhebbenden het gevecht in te sturen, of ze een kans hadden of niet. Graham, of Claverhouse zoals hij gewoonlijk werd genoemd, was waarschijnlijk een jaar of dertig toen er een eind kwam aan de oorlog op het vasteland. Hij ging terug naar zijn eiland en zijn koning Karel ii stuurde hem naar een ander conflict, ditmaal een binnenlands en nog wel een van de ergste soort: een godsdienstoorlog.
De meeste Schotten, behalve die in het noorden, in de Hooglanden, behoorden tot de gereformeerde religie. Ze waren geestelijk gesproken afstammelingen van een zekere John Knox. Een harde man, schrijver van het pamflet ‘Eerste trompetgeschal tegen de monsterlijke regering door vrouwen’. Daarmee bedoelde hij vooral katholieke vrouwen. Calvijn heeft een keer aan Knox gevraagd of het niet wat kalmer aan kon met de rechtzinnigheid, maar dat kon niet, zei Knox. Zijn volgelingen waren en bleven al even steil in de leer. Ze pasten daardoor in geen enkele bestaande kerk en ze vormden om die reden zogenaamde konventikels, bijeenkomsten in schuren of achter heggen, waarin ze de Schrift lazen en vooral uitlegden en vanwege die uitleg onderling nogal eens ruzie kregen.
Omdat ze het werelds gebod van de koning niet erkenden, waren de konventikels verboden. De leden werden vervolgd en uit elkaar gedreven en van de deelnemers werden er zoveel mogelijk gearresteerd. Hadden ze op dat moment wapens in de hand, dan werden ze ter plaatse gefusilleerd. Bleken de overigen niet bereid te zijn de eed van trouw aan de koning te zweren, dan werden ze opgehangen. Dit uiteendrijven, gevangennemen en al of niet standrechterlijk vonnissen gebeurde door de sheriffs aan het hoofd van een troep soldaten. Voor de graafschappen Dumfries en Annandale in het zuidwesten van Schotland werd John Graham van Claverhouse tot sheriff benoemd.
Aan zijn ambtsgebied was een speciale moeilijkheid verbonden. Het grensde namelijk aan een soort niemandsland, dat Galloway heette en dat op zijn beurt aan de zee grensde, aan de Ierse zee. Galloway was een streek, die een romantische indruk maakte en die dat nog steeds doet: een tamelijk woest gebied met moeilijk begaanbare bossen, hoge heuvels, moe-
rassen en troosteloze vlakten. Een broedgebied voor wilde ganzen, sneeuwhoenders en stormmeeuwen. Een wijkplaats voor vluchtelingen, die er de weg kenden of de beschikking hadden over gidsen. Een uiteengejaagd konventikel hoefde in Dumfries alleen maar de brug over de rivier de Nith te passeren om zich veilig te voelen en opnieuw naar een preek te gaan luisteren.
Claverhouse was een onvermoeid jager. Te paard, gevolgd door een aantal dragonders, reed hij het onzekere land binnen, op zoek naar de hardnekkige gelovigen, die hem van tijd tot tijd voor de voeten liepen. Hij werd langzamerhand gevreesd, hij werd nog meer gehaat en tenslotte kwam het ervan, dat er ook op hem werd gejaagd.
Op 24 februari 1679 zat Claverhouse aan een tafel in het huis, dat hij als zijn hoofdkwartier had genomen. Hij schreef een rapport aan de bevelhebber van al de in Schotland gelegerde troepen: Mijn positie is weinig benijdenswaardig en zelfs niet zonder gevaar. Aan de andere kant van de rivier gonst het van de konventikels. Het ophangen of doodschieten van enkelingen schrikt de menigte der schurken niet meer af. Wanneer ze het al te benauwd krijgen, steken ze de zee over naar Ierland, rusten daar uit en komen na een paar maanden terug, met wapens en al.
Hij hield op met schrijven. Hij zag de kust van Galloway voor zich. De paar havens met hun kleine stadjes en daarachter de hoge heuvels. Wie tijdens een heldere dag op de heuvel achter Port Patrick stond, kon de Ierse kust zien. Hij schreef: We maken het de schurken al te gemakkelijk. We moesten garnizoenen leggen in Port Patrick en Ballantrae.
Hij dacht aan zijn eigen kleine garnizoen, nog geen veertig man. Hij dacht aan al de grotten in de rotsen langs de kust, stuk voor stuk onvindbare schuilplaatsen. Toen hij dacht, dat er maar eens een kaars moest worden gebracht, ging de deur open. Claverhouse draaide zich half om in zijn stoel en stak zijn hand uit naar het bericht, dat hem werd gebracht. Hij brak het papier open en vroeg om een kaars.
Een uur later reed hij met tien dragonders over de brug Galloway binnen. Het was intussen helemaal donker geworden en ze konden met moeite een karrespoor naar het noorden volgen. Ze hielden van tijd tot tijd stil om te rusten en te overleggen en meer dan de halve nacht was voorbij,
toen ze aankwamen bij Loch Doon. In deze buurt of nog verderop zouden zich tien met name bekende gezochten moeten bevinden, onder wie een dominee Welsh.
Loch Doon was een niet al te groot meer, maar toch nog groot genoeg om plaats te geven aan een eilandje. Een eilandje met de ruïne van een kasteel en hoeveel schurken zouden zich daar wel niet kunnen verbergen. In zo’n situatie en dan nog in de nacht was verbergen trouwens overbodig.
Ze volgden het pad langs het riviertje, dat uit het meer naar het noordwesten stroomde. Een eindeloos pad, maar ze moesten wel, want de oevers waren veel te steil om af te dalen, over te steken en naar de zee in het westen te rijden. En toen er bijna geen einde aan leek te komen, zagen ze ineens lichten. Lichten, die telkens verdwenen en weer te voorschijn kwamen. Waarschijnlijk stonden er voortdurend bomen in de weg.
Het moet al haast ochtend zijn, dacht Claverhouse. Hij liet zijn paard wat sneller vooruitstappen en even later stond hij stil voor een huis, voor een venster met twee lichten, twee brandende kaarsen. Hij maakte een gebaar naar zijn dragonders: ze moesten zich in een kring om het huis verspreiden. Hijzelf liet zich van zijn paard zakken, bonsde op de deur en duwde haar meteen open.
Een kamer met twee bedsteden en in elk van de bedsteden lag een vrouw, volledig gekleed op het beddegoed. Hij noemde de namen van de gezochten. Bij de vierde naam knikte een van de vrouwen en even later de andere. Claverhouse vroeg niet eens: Waar zijn ze? Hij vroeg: Waarom twee kaarsen?
Voor jou en voor onze mannen, zei een van de vrouwen lachend. Voor jou om je hierheen te krijgen en voor onze mannen om ze te waarschuwen weg te blijven.
Wie is jullie dominee? vroeg Claverhouse. Dominee Welsh, zei een van de vrouwen. Claverhouse zei, dat dit hem niet verbaasde. Welsh was een van de tien gezochten. Hij had tot een jaar tevoren een parochie geleid in Irongray, hier in Galloway en niet al te ver van Dumfries. Zijn predikaties waren voornamelijk berucht geworden sinds hij Claverhouse had voorgesteld als zittende op een van de vier paarden uit de Openbaring,
het zwarte paard. Hem en de anderen, aldus de tekst van de dominee, werd gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, met zwaard en met honger en met de dood en door de wilde beesten der aarde. Die wilde beesten, dat bleek uit het vervolg van de preek, waren de dragonders van Claverhouse en het scharlaken beest der zonde was natuurlijk koning Karel ii en diens inderdaad weinig respectabele hof. Nadat de dominee al te lang en al te nadrukkelijk op deze tekst was blijven hameren, werd zijn kerk bezet. De man zelf kon zonder veel moeite ontkomen. Zijn preekstoel werd toegewezen aan een wat minder gespierd redenaar. Intussen moest dominee Welsh worden opgespoord. Hij zou in deze buurt kunnen zijn. Hij zou bij wijze van spreken in de afgelopen nacht in de schuur van dit huis een konventikel hebben kunnen houden.
Zijn ze vannacht hier bij elkaar geweest? vroeg Claverhouse. Hij wist dat ze niet zouden liegen. Leden van deze sekte logen niet. Ze spraken de waarheid of ze hielden hun mond. Tot en met de pijnbank toe. Niet dat in dit soort gevallen de pijnbank tegen vrouwen werd gebruikt. Vrouwen werden niet eens vervolgd. Ze waren trouwens ook nooit bij konventikels, zeker niet bij gewapende. Op de een of andere manier deden beide partijen alsof er geen vrouwen bestonden. Behalve zoals nu, om een paar vragen te stellen.
Er is hier vannacht geen bijeenkomst gehouden van de uitverkorenen, zei de vrouw die niet gelachen had.
En vanavond? had Claverhouse kunnen vragen, maar hij deed het niet, want hij wist het antwoord: We weten het niet. En dat zou de waarheid zijn. Ze wisten het niet, omdat hij, Claverhouse, hier was en omdat zijn aanwezigheid door het licht van de twee kaarsen was doorgegeven.
Hij blies de kaarsen uit, liep naar buiten en liet twee wachtposten uitzetten. De vrouwen moesten eten klaarmaken. Toen het helemaal licht was geworden ging hij in de kamer zitten slapen met zijn hoofd op zijn armen op het tafelblad.
Hij werd wakker door de pijn in zijn nek. Een van de vrouwen zat tegenover hem en hij wist het allemaal weer. Op zoek naar tien man: de dominee, de mannen van de twee vrouwen en zeven anderen. Hij zou de vrouwen een ruil kunnen voorstellen. Hun eigen mannen ongemoeid
voor de verblijfplaats van de rest. Hij vroeg: Hoe heet je?
Ze heette Mause Bellenden en de naam van de ander was Mysie Morton. Roep mevrouw Morton, zei Claverhouse. En toen ze was gekomen zei hij: Ik zal jullie wat vertellen. Ik zal die mannen van jullie laten lopen als je me vertelt waar en wanneer het volgende konventikel van dominee Welsh wordt gehouden.
En ik zal u wat vertellen, Claverhouse, riep Mause Bellenden. Ze stond op en ze wees op de man die tegenover haar zat. Ik lever geen enkele heilige aan jouw vuile dragonders uit. En zij ook niet, zei ze nog, terwijl ze op Mysie Morton wees.
Laat mevrouw Morton haar beslissingen door een ander nemen? vroeg Claverhouse.
Mysie Morton keek naar de man aan de andere kant van de tafel. Ze zag een hooghartig, onverschillig gezicht onder een slordige pruik en boven een nog slordiger uniformjas. Ze zei: Ik zal mijn man niet boven de anderen stellen.
De Heer zal doen wat recht is in Zijn ogen, riep Mause Bellenden. Ze wilde weer naar Claverhouse wijzen, maar die maakte een gebaar van stil zijn. Hij vroeg de ander: Maar als ik hem werkelijk vrij laat gaan? Als ik hem bijvoorbeeld morgen te pakken krijg en ik vraag hem … Hoe heet je man? Silas Morton, zei zijn vrouw.
En ik zeg tegen hem: Silas Morton, ben je bereid niet langer ongehoorzaam te zijn aan de koning en zijn dienaren?
Dan zal hij weigeren, zei zijn vrouw haastig. Maar ik weet dat u hem niet te pakken zult krijgen, zoals u dat noemt.
Hoe weet je dat? vroeg Claverhouse.
Hij zal nog leven na uw dood, zei de vrouw van Silas Morton.
Hoe weet je dat? vroeg Claverhouse weer.
Ik heb het gezien, zei Mysie Morton. Ik heb Silas overeind zien staan, nadat u was gevallen.
Ze heeft het tweede gezicht, zei Mause Bellenden.
Je kunt dus waarzeggen, zei Claverhouse. Ik dacht dat bij jullie dergelijke dingen verboden waren.
De vrouw van Endor heeft Saul zijn dood voorspeld, riep Mause Bellen-
den. Dat was zijn straf, omdat hij was afgeweken van de weg des Heren. Nu ben je toch minder bijbelvast dan ik dacht, zei Claverhouse. Saul kreeg zijn lot niet voorspeld door de heks van Endor, maar door de geest van Samuel.
Saul heeft zijn duizenden geslagen, riep Mause Bellenden, maar David zijn tienduizenden.
Dat heeft hier niets mee te maken, zei Claverhouse. Als mevrouw Morton de toekomst mag en wil voorspellen, dan zal ik naar haar luisteren. Ik zal haar niet wegens hekserij laten oppakken. Ik zal net doen als Saul en zeggen: Zo waarachtig als de Heer leeft, zo zal u in deze zaak geen straf overkomen. Vooruit mevrouw Morton, de toekomst. Mijn toekomst. Ik heb een gevecht gezien, zei Mysie Morton. Soldaten tegen soldaten. Ze kwamen uit het zuiden en uit het noorden en ze marcheerden tussen hoge bergen en langs een schuimende rivier.
Dat moet in de Hooglanden zijn geweest, zei Claverhouse.
Het moet nog gebeuren, zei Mysie Morton. Ze lachte en ze zei: Denkt u daar wel om. Het moet nog gebeuren. En de soldaten uit het zuiden zijn in dienst van de koning.
Onder mijn bevel? vroeg Claverhouse.
De vrouw schudde het hoofd. Nee, zei ze. U rijdt met de soldaten uit het noorden. En Silas Morton rijdt schuin achter u.
Zie je het nu? vroeg Claverhouse. De vrouw knikte.
Dan is Silas weer op het rechte pad gekomen. Dan hoef ik hem niet meer te arresteren. Des te beter, mevrouw Morton, des te beter. Maar hoe kom ik aan het hoofd van een leger dat niet van de koning is?
Het is een andere koning geworden, zei Mysie Morton. Hij is een vreemdeling en zijn soldaten komen uit andere landen.
En het gevecht? vroeg Claverhouse, hoe loopt het af met het gevecht? De soldaten van de koning staan nu stil. Ze laten een van hen naar voren rijden. Hij leest iets voor van een stuk papier.
Een proclamatie, zei Claverhouse. Of een waarschuwing tot overgave. Wat doe ik?
U rijdt naar voren om te luisteren. U lacht. U neemt uw hoed af en zwaait er mee naar de mensen achter u. De soldaten van de koning schieten. U
galoppeert met uw ruiters naar voren. De koningssoldaten schieten weer. Ze wachtte en toen Claverhouse haar iets wilde vragen, wenkte ze hem stil te zijn. Even later zei ze: De soldaten vluchten. Sommigen worden ingehaald en neergeslagen. De anderen blijven vluchten. Nu rijdt u langs een groot huis aan de rivier. Een man buigt zich uit een van de ramen. Hij richt een musket. Hij schiet. U valt achterover van uw paard. Silas komt aanrijden. Hij laat zich van zijn paard glijden. Hij valt naast u op zijn knieën. Hij legt zijn rechterhand op uw borst. Hij legt zijn mantel over uw lichaam. Hij legt zijn mantel over uw hoofd.
Wanneer zal dat allemaal gebeuren? vroeg Claverhouse.
Ik zag u jaren ouder dan u nu bent, zei Mysie Morton.
Claverhouse knikte nadenkend. Hij keek naar het gezicht van de vrouw aan de andere kant van de tafel. Hij dacht: geen angst. Geen haat. Een knap gezicht. Hij zei: Zo zou het kunnen gebeuren.
Hij kwam langzaam overeind. Hij zette zijn hoed op, draaide zich om en liep naar de deur. Voor het naar buiten gaan keek hij en knikte. Hij knikte zo vriendelijk als het gezicht van Mysie Morton hem ingaf te doen. Even later reed hij met zijn dragonders over het pad waarlangs zij waren gekomen.
Toen ze in de kamer het geluid van de stappende paarden niet meer hoorden, sprong de andere vrouw overeind. Ze riep: We moeten een boodschap naar de heiligen sturen. Claverhouse is maar met tien man. Ze kunnen het pad afsnijden en hem neerschieten. Of ophangen misschien. Ze wreef zich in de handen en keek naar de ander.
Mysie Morton keek afwezig voor zich uit. Ze zei: Het kan niet meer. Het gaat niet meer. Ik heb hem zoëven in een bergkloof begraven.