[p. 172]
A. Roland Holst
Christus en Jezus
Voor Geert van Oorschot
Toen elk zwoer bij de zoon van God,
bij Christus stralend in de wereld
als Triumphator, wees mijn lot
mij Jezus toe, die nergens meetelt
waar de macht troont, zoon van een moeder
in tranen om haar kind, dat bloedt
langs spijkers die zijn handen en voeten
door gruwelijke overmoed
in zijn gehamerd.
Christus kreeg
kerken en zerken allerwegen,
Jezus zag het aan en zweeg.
Hem was daar niets meer aan gelegen;
hij dwaalde naar de lege velden
waar niemand heengaat dan alleen
wie voor zich uitstaart, in zich zelve
mompelende, naar wat verdween
en nimmer weerkeert, soms omkijkend
en dan weer verder stromplend, moe,
geen onderdak, geen bed om eindlijk
in uit te slapen of voorgoed
in te slapen.
[p. 173]
Waar ook een wees is,
armlastig en een ergernis
voor rijke burgers, daar komt Jezus
naast hem lopen en zegt: er is
mijn milde Moeder nog, wij gaan nu
naar waar zij woont, haar deur
laat zij altijd, ook ‘s nachts aanstaan en
zij slaapt maar licht en zeker hoort
zij ons aankomen en doet open.
Wees niet mismoedig en bedenk:
wij moeten altijd blijven hopen –
Mijn Moeder weet het en zij wenkt.