[p. 238]
A. Roland Holst
Drie gedichten
Herinnering
Zonnig en vredig lag het dorp beneden.
Het was nog vroeg, de wegen waren leeg,
elk huis was nog gesloten en verzweeg
wat er zich voorbereidde in deze vrede.
Hij keek ernaar vanuit zijn hoge raam.
Oud en alleen, en dacht aan zijn verleden
en haar, en prevelde haar lieve naam. –
[p. 239]
Een portret
Voor (en van) Anneke G.B.
Zij heeft haar hart het zwijgen opgelegd
om voor een elk (en hoezeer onterecht)
zakelijk en kortaf te kunnen schijnen.
Maar dat hart treint om wat het wordt ontzegd.
Liep zij met hem gelijk weleer,
langs de zee nog heen en weer?
heeft zij hem, voor zijn laatste nacht
tegen den avond thuisgebracht?
Het staat hem niet meer voor de geest.
Hij weet: ik ben er haast geweest,
wat is het waar ik nog op wacht?
Bestaat zij nog wel buiten hem?
Al zo lang hoort hij hare stem
niet meer dan enkel in de nacht
als hij alleen ligt en haar wacht,
en zij niet komt. Zij is geweest –
wat is het waar ik nog op wacht?
[p. 240]
Einde
De zon scheen als weleer. Zijn dagen
waren geteld, de zon bescheen
zijn handen die gevouwen lagen
in zijn schoot en de zon bescheen
het vergezicht dat stil en open
lag tot in alle verten heen.
Hij keek tot hij met open ogen
en voorgoed in zichzelf verdween.