[p. 463]
A. Roland Holst
Drie gedichten
Ontroostbaar
Ik ging de duistere sparrenlaan tot aan
de hoek waar achter struikgewas en keien
een man bleef wachten tot hij zou vergaan
een diep bedroefde maar die niet kon schreien.
Hij dacht aan haar die zijn hart meenam in
haar graf: dat was al vele trage jaren
geleden en al had het dan geen zin
er aan te denken en er naar te staren
hij dacht er aan en staarde voor zich uit
en fluisterde haar naam en wou niet weten
dat zij er niet meer was en het geluid
van zijn naam in haar stem nu was vergeten
en dat het leven doorging als van ouds
meedogenloos en door zou blijven dreunen
en koud of warm zou zijn, en warm of koud
en dat geen mens er zich om zou bekreunen
tot het einde der dagen als het nacht
wordt en geen de ander ooit meer kan aanschouwen,
en wij, verlorenen van dit geslacht
teloor gaan in een overweer wantrouwen.
[p. 464]
Standbeelden
Wrevel en overweer wantrouwen
zaaien bederf, straat in straat uit
tussen de mannen en de vrouwen
der burgerij in elke staat.
Een staat moet er nu eenmaal wezen
met regels en met wet en al:
geen kan ons van de staat genezen
als van een wankel ongeval,
en een vrij mens is staatsgevaarlijk
en weet het zelf maar al te best:
hij staat alleen en onbedaarlijk
staat hij te lachen om de rest.
Standbeelden staan op alle pleinen,
beelden van burgers die hun best
hebben gedaan en toen verdwenen.
Zij lachen nooit: hen knelt de schoen
van het grootburgerlijk fatsoen.
Zij stinken als de pest.
[p. 465]
Straatarm
Al bestaan zij, zij leven niet,
al hebben zij woorden, zij hebben geen stem;
zij hebben ramen maar geen verschiet
zij praten maar niemand luistert naar hen.
Zij zijn vol leegte en zij weten het,
zij verhongeren vlakbij de spijs,
zij liggen ‘s nachts in een wit leeg bed
te wachten op de laatste reis.
Zij lijden gebrek al zijn zij schatrijk
en knielen voor God die niet bestaat,
Zij wentelen zich in het aardse slijk
en houden het sterven aan de praat.
Voor de dood zijn zij als de dood,
armzaligen die niet leven konden
maar wel bestonden; dood is dood,
het graf gaapt, en zij gaan ten gronde.