A. Roland Holst
Het dorpsgenie
Er zijn, in de wereld, locale oorlogen.
Er zijn, in de wereld van de kunst, locale genieën, die een poosje door een kring dorpsgenoten worden gehuldigd en vereerd. Het dorpsgenie houdt deze lieden min of meer onder hypnose: zij hangen aan zijn lippen en als hij spreekt, spreekt hij ernstig, welhaast plechtig. Meestal suggereert hij hen dat de tijd voor zijn werk wel komt, want van de tijd moeten zij het hebben en zij beroepen zich op de kunstenaars van vroeger tijden die ook pas veel later werden ontdekt.
Het dorpsgenie gelooft oprecht in zichzelf, is vaak intelligent en zelfs voorzien van humor, maar altijd zet hij zijn troeven op de toekomstige tijd, die hem zal bewijzen, hem waar zal maken.
Hij doet denken aan de predikant, want ook de dominee moet het hebben van zijn eigen gemeente die het eeuwige leven nu eenmaal niet heeft. Eigenlijk heeft hij het nogal goed, want het miskend worden door de buitenwereld is vroeger vaak gebleken het lot te zijn van de genialiteit. Wie weet is hij dus geniaal, voor wie het geloven wil, en die kleine kring in zijn dorp gelooft het vast en zeker.
Niemand denkt eraan eens een raam open te zetten op de frisse buitenlucht: zij hebben het veel te knus bij elkaar.
Het dorpsgenie boft dus niet weinig: zijn gemeente blijft hem trouw, zijn stoel is een preekstoel. Wie echter meent dat hij in God gelooft, vergist zich: het is hem niet mogelijk te geloven in een wezen dat zijn wezen teboven gaat.
Weldra echter zal de tijd waar hij al zijn troeven op heeft gezet, hem loslaten, want de tijd kent geen mededogen, door de tijd zal hij worden teruggeworpen in de vergetelheid: het verdiende loon. Het dorpsgenie is een
vreemd insect; hij doet denken aan een koppige tor. Maar het leven weet wel weg, zelfs met de koppigste aller torren.