A. Roland Holst
Over Herman Gorter
Herman Gorter was een Zoeker die steeds weer meende dat hij het had gevonden. Eerst zocht hij God bij Spinoza, later bij Marx die hem veel langduriger boeide. Marx gaf hem een taak in de maatschappij en daar viel heel wat te doen: er moest propaganda worden gemaakt voor een maatschappij die klopte met de voorkeuren van Marx, en de arbeidersklasse moest tot het inzicht komen dat zij er dan veel beter aan toe zou zijn. Gorter deed nooit iets half. Hij ging propaganda maken door het hele land, de arbeidersklasse werd verheerlijkt, de kapitalisten waren onverbeterlijke boosdoeners.
Herman Gorter was evenwel tevens een fervent cricketspeler en een uitermate beminnelijk man. Hij was dus een zeer geliefd lid van de Gooise cricketclub. De leden van deze club waren merendeels zonen van kapitalisten. Als zodanig voelden zij zich in het geheel niet schuldig. Waarom zouden zij ook?
En daar ging nu die man die zij zo graag mochten overal in het land op vergaderingen hen uitmaken voor alles wat lelijk was. Dat ging hen te ver: zij royeerden hem als lid van hun cricketclub. Herman was diep getroffen. Hij vertelde het mij: ik vond het zulke aardige jongens en het was zo prettig om met ze te cricketen. Waarom kan dat nu niet meer?
Maar Herman, zei ik, hier heb je nu eindelijk eens te maken met mensen die je au sérieux nemen.
Herman Gorter die maar niet oud en wijs kon worden en die alles wat naar Onze Lieve Heer ook maar zweemde verfoeide als gif voor de geest had al zijn kaarten gezet op het historisch-materialisme van Marx en deed wat hij maar kon op vergaderingen door het hele land om de ietwat hard-
leerse arbeiders aan het verstand te brengen dat de kapitalisten voor de bijl zouden gaan met hun kerken en al.
Jaren lang had hij met Henriette Roland Holst zij aan zij gevochten onder die vlag.
Toen begon zij geleidelijk gelovig te worden, wat bleek uit haar latere gedichten, vooral uit een bundel ‘Verworvenheden’.
Hij woonde in Bergen waar ik ook was komen wonen en wij waren veel in elkanders gezelschap. Mijn oom Richard (Rik) wist dat. Hij en Herman waren boezemvrienden van voor hun huwelijk (en van voor Marx) en waren beide fervente cricketspelers.
Hij schreef mij dat hij Herman zo miste en of ik hem dat wilde zeggen. Een avond na samen te hebben gegeten, bracht ik Herman naar huis, en bracht hem de boodschap over. Zijn antwoord: denk je dat ik Rik niet mis? Maar heb je de laatste bundel van Jet gelezen?
Bedoel je ‘Verworvenheden’? vroeg ik. Ja, snauwde hij: ‘Verworvenheden’? ‘Verdorvenheden’!
Vele jaren geleden speelden Gorter en ik vaak tennis in Bergen aan Zee. Ik speelde iets beter (of minder slecht) dan hij.
Maar hij speelde veel bezetener: dat lag in zijn aard.
Het ging er dan om wie het eerst drie sets had gewonnen. De partij kon dus vijf sets duren.
Daarna gingen wij theedrinken op het terras van het hotel aan zee, en wij hadden dan lange gesprekken over alles en nog wat, over mensen die wij beiden goed kenden: mijn tante Henriette, mijn oom Richard, maar vooral over Lodewijk van Deyssel, die hij zeer hoog stelde en die zijn volstrekte antipode was.
Eén gesprek zal ik nooit vergeten. Hij was een onvoorwaardelijk aanhanger van het historisch-materialisme en de profeet daarvan: Karl Marx. Bovendien waren hij en ik bijzonder op elkaar gesteld. Hij was ruim twintig jaar ouder dan ik, maar ik voelde mij evenveel jaren ouder dan Herman.
Wij dronken onze thee en keken uit over zee.
Plotseling zei hij: wat is het toch jammer dat je dat niet zien kan: je leven
zou zoveel gelukkiger zijn. Hij bedoelde de strijd tussen de kapitalisten en de arbeiders en de uiteindelijke overwinning van de arbeidersklasse. Oprecht ontroerd door zijn begaan zijn met mijn levensgeluk, antwoordde ik: Herman, ik weet hoe goedje het met mij meent, maar het berust op een denkfout.
‘Een denkfout?’ riep hij verbaasd.
‘Een denkfout’ herhaalde ik en vervolgde:
Op volkomen logische wijze kan men de mensen verdelen in twee groepen, b.v. in mannen en vrouwen, of in mensen die dit leven door moeten met een likdoorn en zij die het zonder likdoorn erop moeten wagen. Maar kapitalisten en arbeiders? dat is onzin. Een arbeider kan een grote erfenis uit Amerika deelachtig worden die hem bevordert tot kapitalist. De reactie van Herman was zeer kenmerkend: hij proestte van het lachen en riep uit: jij had een Pruisische Junker moeten worden.
Het is ongeveer een halve eeuw geleden.
Als ik het mij weer te binnen breng, krijg ik een brok in mijn oude keel.