Adhesie voor J.H.W. Veenstra
Henk Romijn Meijer
Niet zozeer een druk verwikkeld zijn in stuntwerk van schrijvers om veel meer zakgeld als wel een helaas overgrote tegenzin om me te mengen in moedeloze zaken als de moeilijke verkoopbaarheid van in de tijd niet dadelijk aansprekende boeken weerhield me van een hoera bij Veenstra’s voorstel om zulke boeken via het Fonds der Letteren bij de staatsdrukkerij te laten uitgeven. (Tirade juni ’70). Ik wil hem graag een wat late adhesie betuigen. Ik vind het in de eerste plaats niet minder dan ontroerend, dat iemand op het ogenblik nog een gedachte wijdt aan wat van nature niet van het dak schreeuwt, en verder is het voorstel er een dat grotere mogelijkheden voor schrijvers kan openen, terwijl de uitgever door die mogelijkheden een kopzorg minder heeft. Dat de uitgever desondanks niet geestdriftig reageert is te begrijpen. Zelfs voor een crm-steun voor het moeilijk verkoopbare boek schijnt hij niet veel te voelen, zoals blijkt uit een interview in het Handelsblad-NRC van 2 april. Welke prima donna doet bereidwillig afstand van het kleinste beetje verworven macht? ‘Welke boeken kunnen niet meer uitgegeven worden?’ vraagt Geert van Oorschot, ‘Laat Veenstra voorbeelden noemen.’ Evengoed als ik weet Van Oorschot dat ik zonder moeite een titel kan noemen van een boek van een door hem hogelijk gewaardeerd schrijver dat niet uitgegeven kan worden. Hij zal tegenwerpen dat het boek ‘slecht’ is. Dat is dan één stem tegen. Veenstra wil niets dan een paar onafhankelijke stemmen mee laten spreken, wat me, in een tijd waarin er nauwlijks maatstaven voor kwaliteit bestaan in een land zonder literaire kritiek, geen overbodige luxe lijkt.
Veel ergerlijker is overigens het geborneerde antwoord van de schrijver Gerrit Krol, waar Veenstra zo terecht over viel. Dat een schrijver zo volkomen onnozel de uitgeverij meent te moeten verdedigen
geeft te denken, de uitgever ‘wiens grootste voldoening juist ligt in de kans een schrijver of dichter te ontdekken…’ Ligt voldoening ooit in een kans? En legt Veenstra’s voorstel de uitgever een halve strobreed in de weg op zijn kruistocht? En wat te denken van Krols idee dat ‘iedereen die een niet al te slecht boek heeft geschreven, daarvoor een uitgever heeft…’ Hoe regelmatig krijgt Krol geweigerde manuscripten onder ogen? Of maakte hij zijn opmerking aan de hand van wat juist wel wordt uitgegeven? Zijn overtuiging past in de zelfvoldane sfeer van bloeiende handel en heeft ongeveer het niveau van het gangbare: ‘Och, meneer, welke auto is tegenwoordig nog slecht?’ Krols houding is symptomatisch voor ons mottige letterklimaat dat bepaald wordt door tot niets verplichtende fragmentjes, kanttekeningen en ander versiersel, een sfeertje waarbinnen alles wat lief is en leuk en vooral zacht van binnen geweldig de hand wordt geschud, teksten geknipt voor de vluchtige trip tussen Haarlem en Amsterdam, een klimaat waarin een boek dat je misschien wel twee keer moet lezen voordat je ziet hoe het zit al van te voren vermoeid opzij wordt geschoven, waarin de journalistieke stukken van Kousbroek als geniale essays kunnen worden geprezen en waarin K.L. Poll het bestaat om Saul Bellow als modieus en vulgair af te doen en min of meer in één adem W. Kuik tot een groot schrijver te verheffen. Wanneer het waar is, wat Krol denkt of weet uit ervaring, dat van veel schrijvers de schrijvershand verkrampt zodra er geld in gelegd wordt, dan vind ik dat het Fonds der Letteren deze mensen tegemoet moet komen door heel veel geld op hun rekening te storten. De stilte die het op snoepzaad zetten van deze vogels na zal laten zal even weldadig zijn als geen knallen en stank meer op straat.
Hoe soepel het uitgeven vaak gaat wil ik Krol als een persoonlijk-niet-zo’n-goeie-in-de-marktligger aan de hand van een voorbeeld uitleggen. Mijn roman Lieve Zuster Ursula waarvan ik met de hand op mijn hart durf te zeggen dat hij ‘niet al te slecht’ is geschreven, werd door de Arbeiderspers geweigerd, nadat zij vier boeken van mij had uitgegeven. De toenmalig heersende Landwehr die mij persoonlijk had verzekerd dat de AP mij zou blijven uitgeven ondanks teleurstellende verkoopcijfers en die in interviews graag beweerde dat hij het moeilijke boek uit de winst van het makkelijke betaalde, motiveerde zijn weigering in een verwarde brief, waarin hij
sprak van de noodzaak van een ‘bevredigend debiet, waarbij we op z’n allerminst in getallen van 3 à 4000 moeten denken, willen we tenminste een bereikbare prijs kunnen stellen. Dat getal zit er niet in, ik geloof zelfs in de verste verte niet. En daarmee is het eigenlijk wat ons betreft, bekeken.’ Contact schreef, op dezelfde golflengte, beleefd naar aanleiding van hetzelfde boek: ‘Voor Uitgeverij Contact behoort Lieve zuster Ursula tot de zogenaamde moeilijke manuscripten, daar wij vrezen er geen voldoende verkoop mee te kunnen halen.’ Ik ben erg blij dat Van Oorschot het risico tenslotte wel heeft willen nemen, maar hij zal dat niet te allen tijde voor iedereen doen. Wat is er in vredesnaam voor bezwaar tegen om een veiligheidsklep aan te brengen in het bestaande systeem? Wanneer Veenstra’s voorstel zou leiden tot de onwaarschijnlijke ontdekking dat geen enkel boek van enige waarde blijft liggen, zoveel te beter. Uit de mond van uitgevers heb ik als feit vernomen, dat er steeds minder ‘mogelijkheden’ zijn voor het brengen van het niet direct winstgevende boek en uit de brieven die ik hierboven heb aangehaald blijkt hoe welkom een boek is waarvan men een verkoop verwacht van 1000 of 1500 exemplaren. En hoewel het inderdaad geen menigte is waarvan de commercie ooit in beroering zal raken, vind ik 1500 lezers nog steeds onwaarschijnlijk veel lezers. Stel het je voor, je komt ergens langs en daar zitten ze, wiegend op de wind, alle 1500, goed gemutst of chagerijnig, allemaal de neus in het dikke boek en dat ene doel hard voor ogen: de eindstreep met ere te halen! En de uitgeverij, steeds meer ‘gedwongen’ om papier met nauwelijks veredelde TROS-programma’s te laten bedrukken laat zo’n menigte doorzetters bewogen of onbewogen in de kou staan. Daartegen is natuurlijk geen enkel redelijk bezwaar, maar laten ze dan iemand die probeert om die 1500 van dienst te zijn het leven niet moeilijk maken!
De kans dat boeken die hun betekenis niet eentweedrie prijsgeven en waarover een beetje rustig moet worden nagedacht aanstonds onuitgegeven blijven liggen is zeker zo reëel als Veenstra het stelt en net zo reëel als de kans dat schrijvers van dit soort boeken er binnenkort eenvoudig geen zin meer in hebben. En waarom iemand voor wie een boek nog iets betekent een poging zou dwarsbomen om hier iets aan te veranderen is en blijft mij een raadsel.