[p. 447]
Aleksandr Jesenin-Volpin
Ik heb nooit velden beploegd…
‘In 1949 werd ik gearresteerd, voornamelijk wegens mijn gedichten ‘Ik heb nooit velden beploegd…’ en ‘De Raaf…’
Uit de Inleiding.
Ik heb nooit velden beploegd,
Nooit handenarbeid verricht.
Voor mij zijn gedichten genoeg,
Dit is alles – alleen het gedicht…
Maar omdat de leiders zo graag
Hun woorden doorlopend doen schallen,
Leest iedere smid en soldaat
Mij vlijtig de les en zij brallen:
‘Bij ons zijn allen gelijk
En allen zijn vrij, zo leert Stalin.
Bij ons geeft iedereen blijk
Van zijn trouw aan de leer, zegt Stalin.’
…En als zij de ‘droom aller eeuwen’, –
Die toch zo’n verweer niet behoeft, –
Als een heilige wet uitschreeuwen
En nog zeggen: heb lief, heb lief,
Dan roep ik, al is het gevang
Méér dan straf, want mijn ondergang:
‘Nu heb ik genoeg van die sof!’
…Alsof ik de slag niet vrees,
Alsof mij het recht op de spot
Even heilig als kunst was geweest,
Alsof ik verstandiger praat
Dan ‘t gestamel van een soldaat…
…Maar wat doe je: het voorjaar brak aan
‘t Onontkoombare jaargetijde,
En slechts één doel blijft helder bestaan:
Het absurde doel van de vrijheid!
31/VIII, 1946.
[p. 448]
O medeburgers, koeien, stieren!
‘Ik verzoek de mensen in het Westen, in wier handen deze gedichten zullen vallen, te bedenken welk lot mij te wachten staat, indien sommige ervan gepubliceerd zouden worden. Dit geldt vooral voor gedichten als… O Medeburgers, koeien, stieren!…’
Uit de Inleiding.
O medeburgers, koeien, stieren!
Kijk, hoe de Bolsjewieken je bestieren…
…Weer kondigt zich een nieuwe oorlog aan,
En daarna breken andere tijden baan…
…Als ik de honger uithoud en de krijg,
Misschien dat ik dan nog een jaartje zwijg,
En ‘t land bekijk, waarmee ‘k nooit heb gedweept,
Waar ‘k groot werd en bevreesd was voor de zweep;
Dan spreek ik met wie van mijn vrienden bleef,
Wie Oechta *) en Oest’wym *) heeft overleefd. –
Loopt onbelemmerd dan het treinverkeer,
Dan ga ‘k uit Rusland weg en keer nooit weer!
Byzantium biedt mij dan onderdak,
Algiers, Kaïro, ook al ben ‘k platzak.
Een witte damp zie ‘k stijgen boven zee,
De rots Gibraltar zie ik op de ree…
…En bij dit alles blijf ik zo naïef!
Dat ik in ‘t Louvre jubel zonder grief!
En daarbij leef ‘k zo ingetogen voort,
Dat er nog hoop is, als ik veertig word,
*) Koncentratiekampen in Siberië.
[p. 449]
En daarbij blijf ‘k mijzelf, zo onversaagd,
Dat ‘k ied’re katholiek in ‘t harnas jaag!
…Maar blijkt het Westen oud te zijn en star,
Noemt men mij, ongelovige, een nar
En heeft de lange winter uitgebrand
De woede van een radeloos verstand,
En blijkt dat ook ver van mijn Russisch oord
Heel mijn protest in onzin wordt gesmoord…
…Wat doe ik dan? Ook dan keer ik niet weer!
Dronken van wanhoop schiet ik mij dan neer,
Zodat ‘k de harde eenvoud niet meer zie
Van ‘t hopeloze, daaglijkse geknoei,
Opdat door heilige en doffe haat
Niemands leven jong te gronde gaat,
En ook opdat mijn aarde stof verteert
En niets ervan naar Rusland wederkeert!
Karaganda – Moskou
April 1952 – Oktober 1958
Vertaald uit het Russisch door Charles B. Timmer.