Alexandra Pareira
De Dienstmaagd
Ik droomde van Anne toen de zweer nog niet was uitgebarsten.
We woonden in het grote huis aan de rivier met papa, mama en Lily. We telden zes kinderen. Toby was met haar zes jaren de jongste, Anne zat in de middenmoot en ik was als oudste het kind waarop ouders hun eerste fouten maken. Papa zwaaide de scepter. Mama was moe en bloedarmoedig. Het baren was haar niet bekomen maar gelukkig was Lily er om alles in goede banen te leiden.
Als kleine jongen was Anne een kind zoals je zelf wilde zijn. Iedereen hield van hem. Zelfs Lily’s gewoonlijk zo wantrouwige gezicht verdiepte zich een tintje als ze Anne zag. Hij was knap, fijngebouwd en klein van stuk. Zijn glanzende zwarte haren moest hij van papa hebben. Hij zat vol trucjes en levenslust. Hij doorzag je soms, dat kon een schok geven. Niet alles wat hij zei was fantasie maar die wetenschap hielden we voor ons.
Over Lily vertelde hij een keer dat hij haar op een koude maandagmorgen gezien had in het stadspark, gekleed in een zwart kostuum met een hoge hoed op. Ze dwaalde langs de vijvers, waarin een paar gekortwiekte eenden dreven.
Natuurlijk loog Anne. Het kon niet waar zijn wat hij vertelde. Lily had doordeweeks altijd dienst en meestal ook op al haar vrije dagen, want papa eiste het volle pond. Maar ook al was ze in het park geweest dan nog kon hij haar niet gezien hebben want op maandag moest Anne net als elk ander kind gewoon op school zijn.
Toch geloofden we hem, misschien omdat hij zo precies de bozige mond van Lily wist te beschrijven, haar horkerige romp, de te korte benen. Ze had een zak witbrood bij zich, in dobbelsteentjes gesneden. Ze strooide de blokjes op de slibbige oever om de eenden uit het water te lokken maar telkens wanneer ze het brood in hun gulzige snavels wilden opslokken, stoof ze kakelend naar voren zodat de eenden in een paniekerige meute rechtsomkeert maakten. Het spelletje beviel Lily zo goed dat ze er niet op lette dat zijzelf bijkans wegzakte in de blubber en haar kostuum nat werd van het opspattende water.
Dat Anne Lily buitenshuis had gesignaleerd was onwaarschijnlijk. Dat ze een herenpak zou hebben gedragen was merkwaardig. De hoge hoed echter, leek wel weer verklaarbaar. Ze had er haar geringe lengte mee willen compenseren. En bij een hoge zije paste een herenkostuum. Dat was dan toch weer logisch. Ook al wisten wij het toen nog niet, het lichaam kan iemand tot obsessie worden en alles wordt in het werk gesteld om de gebreken uit te wissen.
We staken er trouwens geen energie in om met Anne in discussie te gaan over kwesties als waarheid. Want het ene verhaal was nog niet verteld, of er volgde een nieuw. Hij geloofde zichzelf, dat was in elk geval duidelijk en wat iemand gelooft, is altijd waar.
Achteraf gezien denk ik dat we allemaal Anne hadden moeten bestrijden. Maar we lieten het zo. Ook omdat Anne’s verzinsels de moeite waard waren. Maar als we hadden geweten dat we hem voorgoed zouden verliezen, hadden we de strijd met hem aangebonden. We hadden bijvoorbeeld kunnen toegeven dat alles waar was maar dat je daarbinnen onderscheid kan maken tussen meer en minder waar. Dan hadden hij en wij gelijk gehad. Dan had hij zich niet van ons afgekeerd.
Papa bestreed Anne natuurlijk wel maar dat is niets bijzonders. Het is nu eenmaal de taak van ouders om kinderen te corrigeren. Vader vond dat goede manieren aan onze stand verplicht waren. Geld alleen maakte niemand deugdzaam. Mens werden we pas door ons te buigen. We moesten deernis hebben met het kleine en afwijkende, vertrouwen in het onbegrijpelijke, respect voor de ander en het andere.
Als we hem ‘s avonds een hand gaven voor de nacht, keek hij ons een voor een doordringend aan. Het was zaak zijn blik te beantwoorden zonder ook maar even met je ogen te knipperen. Want als je schrok dacht vader dat we iets verborgen hielden en liet hij je hand niet los voordat hij er het fijne van wist. We moesten sterke heldere mensen worden en afrekenen met aangeboren zwaktes.
Vader was geen zachte heelmeester. Om een voorbeeld te noemen, juist omdat Toby ‘s nachts als een plankje in haar bed lag, haar ogen wijd open vanwege het onraad in de duisternis, juist daarom brandde er op de overloop nog niet het zwakste spaarlicht.
Een ander voorbeeld, dat ons kinderen allemaal ter lering diende, was Lily’s voorkomen. Dat laadde toch gemakkelijk ieders spot op zich. Uit haar handen met de brokkelnagels was het niet heel smakelijk je maaltijd geser-
veerd te krijgen. En opzien tegen Lily, nog kleiner dan Toby en beslist niet aanvallig, was zo goed als onmogelijk. Maar vader eiste dit van ons en we probeerden naar zijn regels te leven.
Ik herinner me niet zoveel van mijn jeugd. Als ik aan vroeger denk, voel ik me verdwaald en kan ik niemand vinden om me weer thuis te brengen. Ik herinner me niet de stem van mijn moeder, geen vrolijkheid van mijn vader. Niemand is zoals hij moet zijn. Er is iets mis maar ik kan er de vinger niet op leggen.
Ergens slingert de grijze rivier, ons huis ligt in een bocht daarvan, een plezierboot strooit vrolijkheid overboord, in de boomgaard rijpen de vruchten. Ik ben jong. Onze tuinman kijkt afgunstig naar me vanwege alle seizoenen die ik nog ga beleven, maar aan de oever doop ik mijn voeten in het kille water.
Van vroeger herinner ik me die ene nacht waarin mijn broertjes huilen me wakker had gemaakt. Deuren sloegen, er klonken harde voetstappen op de gang.
Ik stapte uit mijn bed en stond in de lange gang waarop al onze slaapkamers uitkomen. Uit Anne’s kamer viel een baan licht. Ik liep ernaar toe en keek naar binnen.
Ik zag mijn vader op de rand van zijn bed zitten. Anne zat in z’n blootje bij hem op schoot en mama liep langs me met starende ogen. In haar hand hield ze Anne’s natgepiste goed. Papa schudde hem door elkaar alsof hij wakker moest worden uit een droom. Anne maakte machteloze gebaren. Zijn gezicht was vertrokken van angst. Hij wees naar de donkere gang. Hij stamelde dat iemand daar heen en weer had gelopen. Een vrouw, klein van gestalte, had haar gezicht om zijn deur gestoken. Ze was naar zijn bed gekomen en had een dikke vinger onder zijn kin gelegd. Hij had zich slapende gehouden maar toen ze de knoopjes van zijn pyjamajas begon los te maken was hij gaan gillen en was ze verdwenen.
Vader schudde zijn hoofd. Hij probeerde Anne gerust te stellen. Er was geen vreemde in huis. Of was Lily soms een vreemde? Hij had naar gedroomd.
‘Maar Lily zou me nooit bang maken,’ zei Anne.
Papa suste hem. Natuurlijk niet. Lily was een lieve meid en had er geen enkel belang bij de kinderen de stuipen op het lijf te jagen. Als ze iets uithaalde, vloog ze meteen de laan uit. Maar als het Lily niet was geweest, wie dan wel?
Papa zag dat ik in de deuropening stond te kijken. Hij maakte een verschrikte beweging.
‘Naar bed jij,’ snauwde hij.
Ik deed een paar stappen terug zodat hij me niet kon zien. ‘En nu hou je eens op met al die verhaaltjes,’ hoorde ik vader tegen Anne zeggen. ‘Lily ligt in bed, dus die valt af. En hou eens op met dat janken, het hele huis wordt nog wakker van je.’
Maar Anne leek niet te kunnen stoppen. Hij probeerde zich los te maken van vader, maar die hield hem stevig bij de armen vast.
‘Je bent toch geen bange meid?’ zei papa. ‘Echte kerels zijn niet bang. Of ben je stiekem toch een meisje?’
Ik kon Anne’s antwoord niet horen. Hij was te overstuur. Ik denk dat hij een oprechte poging deed om te vertellen wat hij hem zo bang had gemaakt. Vertellen kan een begin zijn, een opluchting, maar als de woorden uit je mond ontsnappen, komt de angel mee en daar kan niet iedereen tegen.
‘Ben jij nu helemaal gek geworden?’ Ik hoorde het pletsen van vaders hand.
‘Jij hoort in het krankzinnigengesticht! Jij bent een grote leugenaar!’
Ik voelde warme adem in mijn nek. Mama stond achter me. Ze stootte tegen me aan toen ze de kamer in beende. Ze probeerde vader van Anne af te trekken maar niets kon hem tegenhouden als hij driftig was.
Wij waren welgesteld maar konden ons niet blijvend in weelde wentelen. Daarom had papa Lily in dienst genomen. Ze was waarschijnlijk zelfs gekomen als ze geld toe had moeten geven. Ze was even breed als lang, en ook haar hoofd was gelijkzijdig en haar mond een vierkante brede streep. Als ze lachte, hoorde je haar aangezichtsspieren knappen. Dat viel op zoals alles wat zeldzaam is.
Volgens onze vader was Lily geboren met een erfelijke groeistoornis. Daarmee was ze een onaangename verrassing voor haar ouders en een bron van spot voor haar broers en zusters.
Geen greintje solidariteit van haar familieleden. De een na de ander groeiden ze haar voorbij. Na de dood van haar ouders besloot Lily dat het genoeg was. Ze wilde weg, een ander leven. Misschien kon ze nog trouwen met een kleine man.
Om het toeval te bespoedigen zette ze een advertentie. Maar de belangstelling was niet groot. Lily kon er moeilijk mee leven. Ongeluk went nooit.
Ze werd kleiner dan klein. Toen vond mijn vader haar op straat, waar ze haar nek rekte voor de etalage van zijn juwelierszaak. Daar had hij even tevoren een briefje opgehangen voor nieuw personeel.
Lily is volgens mijn vader een gevangene. Ze moet het doen met het lichaam waarin ze verzeild raakte. Ze kreeg levenslang. Waarom? Wat heeft ze uitgehaald dat ze zo gestraft moet worden? Haar gelukkigste tijd herinnert ze zich niet. Toen lag ze aan de borst van haar moeder, de kinderen eromheen, die al het kleine aan haar bewonderden en streelden.
De eerste weken werkte ze achter de toonbank. Maar haar korte dikke vingers waren niet geschikt voor fijn smeedwerk. En de gouden broche op haar borst maakte de klanten eerder afkerig dan begerig. Alles was stijfjes aan haar en ingehouden. Droog alsof ze haar laatste traan had vergoten.
Met haar 1 meter 30 was ze even lang als Anne die toen elf was. Maar verder kon je ze niet met elkaar vergelijken. Anne was slank en recht van lijf en leden en papa scheen niet erg van hem te houden.
Mijn vader had bedongen dat Lily zich totaal aan ons zou geven. Ze diende daarom vierentwintig uur per dag. Ze hulde zich in kleding met te lange mouwen en pijpen die haar formaat nog accentueerden. Mijn vader leek naast haar groter. Ze keek hem naar de ogen. Hij had haar gered en verdiende haar eeuwige liefde.
Mijn vader had een vrouwelijke lengte; hij mat hooguit 1.63 maar was er tevreden mee. Als kind vond ik dat vreemd want hij was ijdel. Zijn ziel moest net zo glimmen als de sieraden die hij ontwierp. Kleine mannen dragen vaak hoge hakken om hun fysiek te compenseren. Mijn vader begon daar niet aan. Hij had zijn colliers en oorhangers. Hij exposeerde zijn goudsmeedwerk in het hele land en zelfs over de grenzen.
Lily had hij in dienst genomen uit mededogen maar ook ter lering. De geringste uiting van spot strafte hij knalhard af. Lily had de pech het wandelende voorbeeld te zijn van hoe een mens niet in elkaar wil zitten.
Ons zusje Toby stond op haar zesde veijaardag in haar feestjurkje midden op tafel tussen de gouden ontbijtbordjes. Een slinger vanaf het plafond krulde om haar kin. De rest van ons zat er zingend omheen en vader met zijn basstem maakte het lied zwaar.
In de hoek hadden we het cadeau opgesteld, een ovaal op een standaard dat Lily had afgedekt met een beddenlaken. We hadden zes maal hoera geschreeuwd en vader had Toby van de tafel gegrist en haar zes maal opgetild.
Toen zette hij haar op haar beentjes en ze liep verlegen lachend naar het verjaardagscadeau.
‘Trek het er maar af,’ zei vader.
Misschien wilde ze de spanning rekken of was ze nog beduusd van al onze hartelijke belangstelling. Ze bleef staan, haar armen rechts langs haar lichaam.
‘Trek het er af,’ drong vader aan.
In plaats van dat nu het cadeau werd onthuld, duwde Anne haar opzij en ging met zijn rug naar de verrassing staan.
‘Nou moet Tòby een liedje zingen,’ zei hij, ‘want je krijgt nooit zomaar iets, zelfs niet op je verjaardag.’
‘Wat is dat nou,’ zei moeder. ‘Vooruit jullie moeten straks naar school. We kunnen niet blijven zingen.’
‘Nú Toby,’ zei papa nadrukkelijk.
‘Papa,’ zei Anne, ‘ik moet je spreken. Het is van het grootste belang.’
Maar vader negeerde Anne en legde zijn hand op die van Toby. Hij vouwde haar vingers om de punt van het laken.
‘Papa…’ zei Anne nog op smekende toon.
‘Een, twee, drie…!’
‘Wacht!’ schreeuwde Anne. Hij was buiten zichzelf. Hij stortte zich op vader en sloeg zijn armen om diens middel.
‘Jongen, ben je nu helemaal gek geworden?’ Vader rukte zich los en Anne viel op de grond.
‘Anne,’ zei mama, ‘We zijn al laat.’
Maar hij gaf geen sjoege. Hij bleef liggen alsof de bliksem hem had getroffen. Vader stapte over hem heen.
‘We tellen nóg een keer,’ zei hij tegen Toby. ‘Je broertje schijnt vergeten te zijn dat het vandaag om jou draait.’
Maar ze was neergeknield bij Anne, en sloeg hem met haar handjes zachtjes op zijn wangen. Anne kwam overeind. Toby pakte hem bij de arm en hielp hem op een stoel alsof hij een oud mannetje was. Anne beefde ook al zei vader dat hij op moest houden met die aanstellerij. Maar wij zagen dat er echt iets mis was. Anne zag er verwilderd uit.
‘Een, twee, drie!’
De enige die telde was vader.
Met een ruk wapperde het laken van de kooi. Een gele kanarie vloog piepend op. Anne was lijkbleek terwijl Toby gek van blijdschap om de kooi danste.
Mama was naar de serre gegaan om te lezen. Het was haar lievelingsplaats. Er stonden planten die buiten dood zouden gaan van de kou. Papa stond met Toby voor de kooi het vogeltje te bewonderen. Terwijl Lily afruimde, vroegen we Anne de oren van de kop. Waarom had hij zich zo aangesteld? Hij huiverde en rilde nog steeds en klappertandde in plaats van antwoord te geven. We bleven aandringen.
Hij haalde diep adem en toen lukte het hem enkele woorden te zeggen. We snapten er niks van en hem geloven deden we al helemaal niet.
‘Nou goed,’ zei Anne uiteindelijk. ‘Jullie vinden me toch een halve gare dus wat maakt het uit?’
Hij beweerde dat hij door het laken heen had kunnen kijken. Hij had de gouden kooi gezien waarvan de bodem bedekt was met wit zand. En daarin lag de kanarie met de pootjes omhoog. Hij had één ding geweten. Toby mocht geen dood vogeltje voor haar verjaardag krijgen.
Nooit gedacht dat zijn krachten zo groot waren dat hij een situatie in zijn tegendeel kon veranderen. Maar de inspanning was hem te boven gegaan. Hij zou niet meer weten hoe, maar hij had het beestje weer leven ingeblazen.
‘Kun je van vandaag dan zondag maken?’ vroeg een van ons. ‘Dat scheelt weer want ik heb mijn huiswerk niet gedaan.’
Ik deed ook een duit in het zakje.
‘Als je gave je meer kost dan opbrengt, waarom schaf je hem dan niet af?’
Ik verstijfde toen Anne zijn blik op me richtte.
‘Stelletje klootzakken,’ schold hij.
Hij stond in de hal en trok zijn jas aan. Hij fietste voor ons uit langs de mistige rivier. Ik kreeg de trappers moeizaam rond. Ik was koud van binnen alsof ik een paar dagen niet had bewogen. Alsof ik ergens had gelegen met niets boven of onder me.
Papa stoof in zijn auto langs ons; hij bracht de jarige naar school.
Maar dit was de droom niet.
Anne huilde en wilde bij me slapen. Hij stond in zijn blootje naast mijn bed. Zijn lichaam vertoonde rode strepen en plekken alsof iemand hem had willen fijnknijpen. Knap je zaakjes zelf op, zei ik en toen was hij verdwenen. Ik ging naar beneden en zag dat papa en Lily de kamers aan het verven waren maar ze hadden niets weggeruimd. Ze staken de kwasten in de emmers en verfden over de stoelen heen, de fluwelen banken met de kwastjes, de kasten
van teak, de batisten gordijnen, de tafel, de vloeren en de wanden van gecapitonneerd brokaat.
Ik stond verstomd te kijken en papa verfde over mijn voeten heen. Ik zoek Anne, zei ik, help me meezoeken. Maar het interesseerde hem niet. Lily, smeekte ik, Anne is weg. Ze hoorde me niet. Ik liep weg en draaide me nog een keer om bij de deur. Nog even kon je zien waar ik had gestaan, maar Lily vulde de plekken al op.
Mama vond ik in de keuken. Haar anders zo bleke gezicht was aan het verkleuren. Ze wilde niet dat ik haar zo zag en ze wilde ook niet mee naar buiten om Anne te zoeken. Buiten werd haar dood, zei ze.
Toen vond ik Anne. Hij liep voor me uit en ik haastte me hem in te halen. Ik tikte hem op de rug, ik was zo blij dat ik hem had gevonden. Hij was vrolijk alsof hij net nog niet voor me had gestaan om hulp.
‘Ik kan wonderen doen,’ zei hij, ‘maar tot het simpele ben ik niet in staat.’
Met de herinnering kun je alle kanten op; en soms haalt het verleden als een mes uit naar nu, ik ruk mijn hoofd naar achteren, ik verberg mijn tranen. Niemand zou begrijpen welke geesten ik zag. Het is niet goed in het verleden te leven. Ik heb er een grote deksel op gedaan maar wat een moeite heeft het me niet gekost het gevaarte naar boven te trekken, de beerput af te sluiten.
We zaten die avond van Toby’s verjaardag aan tafel. Lily stond op haar tenen om de zilveren schalen neer te zetten. Ze had zich uitgesloofd. Van de gele aardappelen sloeg damp omhoog naar het krullerig gestuukte plafond. Daaromheen lag een krans van erwten, en op een andere schaal rustten grote sappige wortelen. We grepen elkaars handen vast en wensten smakelijk eten.
Moeder keek toe; zwijgend als gewoonlijk. Vader maakte haar verstrooide afwezigheid dubbel en dwars goed. Hij prees de inspanningen van Lily, die als enige begreep wat ware kookkunst was. Een goed maal bestond voor tachtig procent uit compositie en voor het overige uit smaak.
Lily lachte krakend.
Om het geurig maal zat zijn stelletje ongeregeld: drie jongens en drie meisjes. Al was hij een kleine zwarte donderwolk, zijn zaad had hij toch maar gestrooid. Mijn moeder torende naast hem als een bleke bergpiek. Was ze maar niet zo treurig geweest.
Mogelijk kon Anne, de gevoelige, het verschil niet verdragen. Aan de buitenkant pracht en praal, de geur van boenwas, ons gezin toonbeeld van
harmonie met vader en moeder nevengeschikt aan tafel, heersend over hun zwijgende broed.
Misschien dat Anne het ijs had willen breken.
Lily stond naast hem en raakte hem bijna aan toen ze met veel moeite een zware schaal op tafel wilde zetten.
‘Klein maar fijn?’
Waarom zou Anne de spot drijven met Lily’s fysiek? Hij was altijd voorkomend naar haar. Van allemaal mocht zij hem het liefst, al liet ze dat nooit merken als mijn vader in de buurt was.
‘Elke gek zijn gebrek?’
Niet aannemelijk.
‘Grootsheid schuilt in kleine daden?’
Compliment.
‘Een mier kan vierhonderd keer eigen lichaamsgewicht aan voedsel naar zijn hol slepen.’
Anne mocht toch ook wel eens de plank misslaan. Hij probeerde tenminste wat beweging te brengen in die loodzware sfeer.
Vader was in een dolle hond veranderd.
‘Wat zei je!’
Anne kwam er niet mee weg. Hij sleurde het tafellaken met zich mee en een van de schalen kletterde naar onder. Zijn stoel viel om, en hij struikelde erover en gleed uit in de brij van aardappels. Vader had zich op hem gestort en hem bij de keel gegrepen. We zagen Anne’s kleine benen trappelen onder het lichaam van vader.
Lily sprong hem op de rug.
‘Laat los,’ zei ze, ‘loslaten, los!!’
Hij gehoorzaamde.
Anne hoestte benauwd, de tranen stroomden uit zijn ogen, Lily hielp hem overeind en bleef zijn hand vasthouden.
‘En wat heb je daar nu op te zeggen, hè?’ hijgde papa.
Het was maar goed dat Lily Anne vasthield want de rollen waren opeens omgedraaid. Anne schopte naar vader en krijste dat hij van hem af moest blijven, dat hij dag en nacht van hem moest afblijven.
‘Jij moet naar een inrichting!’ schreeuwde papa. ‘Jij altijd met je verzinsels en grote verhalen! Jij moet eens een keer in behandeling!’
Anne was nog niet klaar.
‘Een echte vader doet niet zo.’ Hij huilde en Toby was mee gaan doen. Lily probeerde ze om beurten te troosten.
Ik had mijn hand willen uitsteken toen ze van de een naar de ander langs me liep.
Lily had haar vrije dagen.
Anne bediende. Gekleed in haar grijze rok, haar witte kanten hoofdkapje en haar blouse waaronder cup dd prononceerde.
Met zijn magere armpjes zwoegde hij tot de zware schalen op tafel stonden. Wij kinderen lachten niet.
Mijn vader was op zijn stoel gaan staan en keek op ons en mama’s blonde kapsel neer.
Anne draaide zich om en liep van tafel weg met klikkende hakken. Hij droeg zwarte netpanties en de hoge hakken van zijn damesschoenen persten zijn kuiten naar buiten. De kantelende stand van het lichaam bewerkstelligde een duidelijk zicht op zijn achterste. Voor het eerst zagen we dat onze broer rondingen bezat. Anne bediende, het hoofd met het kapje opgeheven, maar onze blikken ontwijkend.
‘Annetje!’
Vader knipte met de vingers.
Anne’s ogen vulden zich met tranen maar hij draaide zich om en trippelde naar de keuken.
Het was Lily’s eerste vrije week bij ons. Zo kon ze goed tot rust komen had papa gezegd.
En Anne kwam zo te weten wat het betekende een ander te moeten zijn, nooit jezelf.