[p. 523]
Alfred Schaffer
Gedichten
Het ijs is gebroken
Verlekkerd heeft ze hem op bed geduwd, wijdbeens torent ze
boven hem uit, haar naaldhakken in het matras. Hij kijkt niet
zonder trots van haar borsten naar haar buik. De rolgordijnen
blijven dicht om hun emoties tegen zonlicht te beschermen.
De cijfers spreken voor zich: zelfs met een vergrootglas zijn
haar woorden niet meer dan versiering. Ze heeft een lenig lijf,
de ver uit elkaar staande ogen van een Russische gravin die
een eenzame tango begint. Niemand durft haar aan te spreken.
Boven het bed bungelt een microfoon, het decor is authentiek.
Nu moet hij overeind komen en haar billen grijpen, alles zonder
bijgeluiden in een zoemende stilte – geen opdracht slaat hem
uit het veld. Iemand sluit de deur. Het klankverlies is wederzijds.
[p. 524]
Het noodweer boven de oceaan
Hij rent door een veld van paardebloemen en protea’s,
onsterfelijk de grijns op zijn gezicht. Met onze toegenomen
kennis weten wij hoe dit eruit moet zien, herinneringen
houden ons gaande, koeien staan her en der verspreid.
Lang geleden zat hij in een vliegtuig dat af en toe in de wolken
verdween en hevig schudde. Het verschil tussen zichtbaar
en net niet. Wij zaten achter hem, sloegen een krant open,
bijna demonstratief, keken uit het raampje op 11.900 m. hoogte.
Een lachende derde zou nu roepen: ‘En op volle zee krijgt hij
een duivels plan, bestelt het ene drankje na het andere, verheugt
zich op culinaire hoogstandjes en sluit z’n ogen!’ Wat een geluk
dat onze aandacht niet verslapt, de ochtend is verkwikkend.
[p. 525]
De zachte landing van de astronaut
Zijn lichaam is enkele centimeters gegroeid, zijn ruggengraat
kraakt. Hij zou zich moeten bewegen als een ongeboren baby,
sluimerend, vergelijk zijn doen en laten met dat van een man
die midden in een droom wordt aangevallen door een wesp.
Tijdens het afscheidsdiner verslikte hij zich tot driemaal toe
in zijn dankwoord. De obers op een rij. Het glimmende bestek.
De kaarsen en de bloemstukjes. Iedereen keek naar zijn bord.
Tegen middernacht stapte hij uit een taxi, hongerig, mechanisch.
Hij is een held en een symbool wanneer hij wetenschappelijke
momenten tot een geheel improviseert, hij is een weeskind
als de wereld slaapt. Over lange afstanden ruist ons traditionele
gejuich. Zijn hoofd is wakker zodra het contact is hersteld.
[p. 526]
De dageraad stokt in zichtbaarheid
Hij ligt op zijn buik naast de bank, het televisielicht werpt
een zenuwachtig schijnsel op alles wat hier achterbleef.
Dit is nog net geen verhaal. Zijn ogen staan verbaasd, zweet
druipt van zijn voorhoofd, de mond klapt open en dicht.
Het is zaterdag of zondag, onbewolkt, een prachtige gelegenheid
voor een wandeling in het park, een bezoek aan de kermis.
De klok slaat zes: al die uren waarin hij zich heeft leeggeschreeuwd,
zich probeerde los te rukken, oorzaak en gevolg verwarde.
Een zeehond, blind of gewond, kruipt als vanzelf terug
naar het vrieskoude water, hoe ver ook, onder het ijs voorvoelt hij
de eerste sensaties van diepte als de uitkomst van een belofte.
Een dik rood spoor verklaart zijn tocht in minuten of dagen.