Alfred Schaffer
Twee prozagedichten
Het script weet van geen ophouden, met de dag groeien de schulden
De verbazing komt als geroepen. Je eerste indruk? ‘Ze is zo zielsgelukkig.’ Vroeger kon je uren naar haar luisteren. Weer of geen weer, je hebt iets goed te maken, vertrouw stug op het geheugen. Zonder tromgeroffel, zonder omtrekkende bewegingen.
Je hebt een vrouw gekend die ging uit als een nachtkaars, je hebt een vrouw gekend van foto’s en verhalen, die jou tot kalmte maande als het begon te spoken – zelfs je eigen handschrift zou je niet kunnen ontcijferen, toch is je voorkomen voorbeeldig. Verderop zijn twee mannen in gesprek, nu en dan kijkt er een jouw richting op zonder je daadwerkelijk te zien. Iedere vrouw die opduikt in hun droombeeld wordt voorzien van een ruimschootse beschrijving. Later zullen ze wegschuifelen, naar de lobby waar gerookt mag worden.
Ook jij houdt je met moeite staande, ook jij wordt voortgedreven door iets voorbij het gezichtsvermogen, als tijdens hoge koorts, het is alles één grote grap, deze vaart der volkeren, op minstens twee continenten zijn nu de lichten uit maar je laat niet los, in een nabije toekomst slaap je naast iemand die je, laten we eerlijk zijn, ongestoord kunt besnuffelen, die de vroege uren met je deelt zonder een verhaal te eisen – er is niets dan de kristallen gloed die door de kamer drijft, de spiegels spiegelen. Een koude kunst.
Behoedzaam zette ze het volle dienblad op de grond en liet zich lachend achterovervallen op het hemelbed: de geboorte van een heerlijk misverstand. Onze intuïtie is er nadien bepaald niet op vooruit gegaan, geen waarschuwing was aan ons besteed. Ja, het nachtelijk uitzicht is legendarisch en ja, je was haar al bijna vergeten, de dagen verstreken, de een na de ander, je bent de tel kwijt. Maar hier ligt ze weer. Binnen handbereik. Op je wenken bediend. Noem het de onzin die je uitkraamt. Nee, je mocht niets zeggen en je zegt niets en zo is het goed. Dit te weten. Niemand en niemand.
Het wordt vast mooi als de tijd is verstreken
Mensen komen en gaan, deuren zwaaien open en dicht – je wou, je wou dat. We zijn dit klimaat ontgroeid maar voor jouw doen ben je rustig en opvallend onherkenbaar. Je staat juist op het punt te verdwalen als in een flits je geboortehuis voorbijschiet, verderop duwt de man van de catering zijn karretje langs de zitplaatsen. Ook jij hebt redding nodig, een regelmatig ritme: wie heeft het licht op zolder aangelaten, wie had die fiets zo in de tuin gegooid?
Je schrikt. Of je iets wilt eten, of drinken. Nu komt je talenkennis om de hoek kijken. Je maakt een vuist, je probeert een vuist te maken, alleen het resultaat telt. Meer mensen stappen uit dan in: het nachttraject laat niets aan het toeval over. Geduldig wacht de man je bestelling af en controleert zijn prijslijst. Alsof je niet bestaat. Kon hij je al sussen, dan weet hij dat uitstekend te verbergen.
Het is op het randje allemaal maar wat kan jou het schelen, je gaat rechtop zitten en bestelt een cappuccino. Ja, zonder suiker graag. Op elke vraag een antwoord, gif en tegengif, er is altijd iemand die zich al heeft afgezonderd. Een enkele reiziger staart blijmoedig voor zich uit, een gesprek van nog geen drie alinea’s wordt over kilometers uitgesmeerd en als je straks de voordeur opent zet de hond het op een blaffen.
Terwijl je kleingeld zoekt komen twee kinderen bij je staan. Een jongen en een meisje, het verschil is moeilijk te zien. Een heuse idylle. Nalatigheid kent geen grenzen: of je mee wilt spelen in hun quiz. Je strekt je linkerbeen, strekt je rechterbeen, rekt je uit, gaapt, nee, je reputatie werkt niet mee. ‘Wat kan ik dan winnen?’ ‘Dat is een verrassing,’ gilt het meisje. Je reflex is begrijpelijk, het is over en uit. Misschien heb je geen geduld meer in je lijf, misschien is het inderdaad de hoogste tijd. En die man daar maar staan met je cappuccino. Een lakei. Onkreukbaar. Wouden, woestijnen. ‘Goed dan, op één voorwaarde.’
Maar, waarom vertellen we je dit, er werd niet geluisterd, je was er nota bene zelf getuige van, ze konden je amper verstaan.