Andreas Vonder
Iets of iemand wil iets
Twintig nieuwe ideeën voor de eerste drie minuten van een pornografische film.
Tijdens het 77e boekenbal, dat zoals gewoonlijk gehouden werd in de Stadsschouwburg van Amsterdam, werd mij op het ‘Ajax-balkon’ even na twaalven een even curieuze als onverwachte vraag gesteld. Tijdens het luchten in de nabijheid van tout literair en bekend Nederland en uitkijkend over de taxistandplaats op het Leidseplein werd mij gevraagd of ik in staat was een essay te schrijven over porno. Hoe het mij precies werd gevraagd staat mij gezien het tijdstip en mijn consumptiegedrag niet meer helemaal helder voor de geest maar de combinatie van boekenbal, Ajax-balkon en de woorden essay en porno kwamen mij op dat moment volkomen logisch voor.
Zeer zelden vraagt iemand mij mijn persoonlijke visie te geven op problemen of ontwikkelingen en die enkele keer dat mensen geïnteresseerd zijn in mijn mening blijkt bijna altijd achteraf dat ze me iets wilden verkopen. Iemands mening vragen is een beetje zoals koffie aanbieden in een kledingwinkel. Je voelt je zo opgelaten dat je in ruil voor de koffie iets vriendelijks terug wilt doen. Pas geleden kwam ik nog thuis met een foeilelijk zijden sjaaltje dat de vriendelijke verkoper mij voorbeeldig vond staan. Een essay wijden aan pornografie brengt je ook in de twijfelachtige positie van specialist en het doen van openbare bekentenissen. Ik moest daarom ook denken aan een aflevering van de serie Louie CK waarin de gelijknamige Amerikaanse stand upper als enige bereid was gevonden live op de Amerikaanse televisie het recht op masturbatie te verdedigen tegenover een knappe fundamentalistische christen die het pad van puurheid predikte.
Praten en schrijven over pornografie heeft zonder meer iets ongemakkelijks. Het taboe op porno wordt op de eerste plaats gevoed door sociale schaamte voor gevoelens van lust. We zouden het taboe schijnheilig kunnen noemen maar het taboe heeft zeker ook een maatschappelijke functie. Niemand is er bij gebaat in de openbare ruimte, een restaurant, metro of tijdens een vergadering geconfronteerd te worden met soortgenoten die op zijn of haar smartphone porno zitten te kijken. Zoiets leidt natuurlijk verschrikkelijk af. Daarnaast denk ik dat het
taboe bijdraagt aan het succes van het genre. De eerste vraag die ik mij dan ook stelde na lezing van Kousbroeks essay ‘De troost der pornografie’ was: waarom maakte Kousbroek zich sterk voor het uit de taboesfeer halen en het esthetiseren van dit genre? Waarom een lans breken voor een miljardenindustrie die als schaduwplant floreert in de donkere spelonken van onze samenleving? Waarom van een snackbar vragen om tapas en petit fours te gaan verkopen? Of moet ik zeggen internationaal opererende fastfoodketen? Kousbroeks essay stamt uit 1984. Een interessante vraag is dan ook of er in de tussentijd met de komst van internet iets veranderd is. Bestaan er vandaag de dag films die Kousbroeks goedkeuring zouden wegdragen? Hoe is het vandaag de dag gesteld met wat Kousbroeks noemt vooringenomen moralisme? Televisieprogramma’s als Spuiten en slikken van de jongeren omroep bnn, ondervinden volgens mij maar weinig weerstand en recentelijk verscheen er in De Volkskrant nog een pagina groot artikel over de beleving van porno door vrouwen. Ik durf voorzichtig te stellen dat porno gemeengoed is geworden – zij het als publiek geheim. Er heerst zoiets als wat Slavoj Zizek ‘tolerant hedonisme’ noemt. Ook in ons taalgebruik zijn sporen van het semi-verborgen genre terug te vinden. Zo herinner ik mij een stel, dertigers, die in een meubelzaak een bank aanprezen als ‘heel erg porno’ en dat bedoelden ze positief. En dan heb je natuurlijk nog de krachttermen in de populaire muziek en de uit de porno-industrie overgewaaide modetrends zoals het scheren van de schaamstreek.
Waarom van een snackbar vragen om tapas en petit fours te gaan verkopen?
Toen ik een jaar geleden de overstap maakte van upc naar Digitenne en met de gebruiksaanwijzing in de hand de zenders installeerde werd ik getrakteerd op een nieuwe realiteit. Op kanaal 23 stond een erotische zender geprogrammeerd die luisterde naar de speelse naam Adult Spice. Een zender die iedere minuut van de dag snoeiharde porno van diverse pluimage uitzond. Mijn televisie zit veilig opgeborgen in een grote antieke kast, waarvan de deuren alleen opengaan voor het achtuurjournaal en voor het volgen van series als Six Feet Under, The Office, In Treatment, Breaking Bad en recentelijk Louie ck. Maar nu, met het wonderlijke kastje van kpn verbeelde ik mij iedere keer dat ik er langs liep, dat ik bedden hoorde kraken. Ik hoorde gepiep en geknars, gezucht en gehijg, geschreeuw en gekrijs. Er werd potdomme de hele dag in mijn kast gecopuleerd terwijl ik mijn stinkende best deed geëngageerde toneelteksten in het Duits te schrijven. Zittend aan de tafel met de laptop opengeklapt of staand in de keuken met een pollepel in de hand boven een pan spinazie-courgettesoep, bleven de nieuwe bewo-
ners van mijn ooit zo onschuldige kast de rust in huis verstoren. Een situatie waar een einde aan kwam toen kpn andere zenders ging aanbieden. kpn koos overigens opnieuw voor het opnemen van een zogenoemd erotische zender, maar ditmaal van eigen bodem. Een zender waar je of de slappe lach van krijgt of plaatsvervangende schaamte.
Terug naar Kousbroeks essay. Wat mij na eerste lezing ervan verbaasde was dat Kousbroek de gevoelde sensatie van het op jonge leeftijd lezen over verliefdheid en de eerste kus – in verband bracht met de op latere leeftijd beleven van een pornografische film. Ik citeer: ‘Het gevoel van onafwendbaarheid, de droge keel, de betoverende wereld. Diezelfde gewaarwording dat alles intenser was geworden: de kleuren dieper, het licht stralender en de mensen mooier, met ingekeerde gezichten zoals op een prerafaelitisch schilderij.’ Nu ben ik persoonlijk niet erg thuis in de schilderkunst maar ik zie de overeenkomst tussen pornofilms en de gezichtsuitdrukkingen op een prerafaelistisch schilderij niet. De lyrische beschrijving maakt overigens wel nieuwsgierig naar films uit de begin jaren tachtig waar Kousbroek in obscure Parijse bioscoopjes naar keek. Niets menselijks is mij vreemd, maar dit effect heeft pornografie voor zover ik mij kan herinneren nooit op mij gehad.
Op een gegeven moment hing er in ons kraakpand een poster met de veelzeggende tekst ‘Castratie is een goed idee’
Kousbroek zelf snapt er zelf dan ook maar weinig van dat in zijn tijd geproclameerd werd dat het zien van zulke betoverende films van mannen verkrachters maakt. Hij werpt daarom de vraag op waarom niemand de moed heeft gehad deze onzin tegen te spreken. Hij ziet zelf twee oorzaken: de angst zich te compromitteren en idealisme. Dat porno aanzet tot verkrachting of dat porno juist fungeert als afwaterkanaal voor potentiële verkrachters. Beide gedachten stoelen op ideologie en worden door Kousbroek resoluut van tafel geveegd. Hij beroept zich op statistische gegevens zoals dat zestig procent van alle films die geproduceerd worden pornografisch van aard zijn, waarvan het grootste gedeelte voor thuisgebruik. Het aantal verkrachtingen zou hierdoor statistisch veel hoger moeten liggen. Zelf heb ik eind jaren tachtig overigens nog een staartje meegepikt van de feministische ideologie die sterk hing aan de gedachte dat in iedere man een verkrachter schuilt. Je was als man verdacht tot je het tegendeel kon bewijzen. Op een gegeven moment hing er in ons kraakpand een poster met de veelzeggende tekst ‘Castratie is een goed idee’. Een gedachte waarvan de echo’s zo nu en dan opnieuw hoorbaar zijn zoals jaren geleden in het pamflet ‘De Man, zijn penis en het mes’ van de Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts. In deze context bezien komt het essay in een ander licht te staan, namelijk als verdediging.
Aan het einde van zijn betoog komt Kousbroek tot de slotsom dat de enige bezwaren tegen porno van esthetische aard zijn. Hij noemt het opvallend dat er niet een clandestien meesterwerk is ontstaan en niet een beroemde cineast ooit iets in die richting heeft ondernomen, zoals in de literatuur wel het geval is geweest. De oorzaak hiervan wijdt hij aan de toenmalige omstandigheden die een dergelijke investering riskant maakte. Dit laatste durf ik te betwijfelen gezien de enorme bedragen die in deze industrie om gaan. Een aantal porno producerende bedrijven zoals Private Media Group zijn zelfs beursgenoteerd. Blijft staan de vraag waarom er geen clandestien meesterwerk is ontstaan en niet een beroemde cineast ooit iets in die richting heeft ondernomen. Ik heb geleerd altijd eerst bij mijzelf te rade te gaan. Als ik voor mijzelf naga waarom ik in het theater nog nooit iets in die richting heb ondernomen kom ik tot de simpele conclusie dat ik niet zo goed weet waarom ik het wel zou doen. Wat zou ik met porno mijn publiek willen vertellen? Kousbroek wijdt deze lacune in het genre aan de tekortkoming van scenaristen. Hij schrijft: ‘Zo is er nog steeds blijkbaar niemand die weet hoe je zo’n film moet beginnen. Soms wordt die etappe maar helemaal overgeslagen, het oeuvre de la chair is al in volle gang op het ogenblik dat het eerste beeld op het doek verschijnt, waarmee dan een van de meest aandoenlijke momenten onherroepelijk verloren is gegaan.’
Meest aandoenlijke momenten? Is zijn betoog voor esthetisering van de pornografie een verkapt pleidooi voor meer aandoenlijke momenten? Er bestaan mensen die hun hondje aandoenlijk vinden of hun kind. Anderen raken vertederd bij een pandabeer die zit te kauwen op een bamboestengel of een leeuwin die haar jongen aan het nekvel verplaatst naar een veiliger oord, maar in de context van de pornografische film kan ik het woord aandoenlijk niet goed plaatsen.
Ik ben geen psycholoog maar ik kan mij na het herhaaldelijk lezen van ‘De troost der pornografie’ niet aan de indruk onttrekken dat Kousbroek binnen het pornografische genre op zoek was naar een vorm die recht deed aan het echte leven. Naar echte mensen. Hij beschrijft vol lof een Deens trio dat zich op onbewaakte momenten niet bewust is van de camera en de geheimen die de details vrijgeven. Zegt Kousbroek hier niet eigenlijk dat hij in een onrealistisch genre de werkelijkheid wil betrappen?
Het punt is dat pornografie boven alles ondubbelzinnig wil zijn waar Kousbroek op zoek is naar aandoenlijke momenten. Dat de gespeelde, fictionele lust hem te eendimensionaal overkwam, waar diezelfde een éédimensionaliteit het handelsmerk is van porno. De vraag die gesteld moet worden is: schiet of schoot Kousbroek met zijn oproep voor esthetisering van pornografie niet het doel van de pornografie voorbij? Het idee dat de kijker na het vinden van bevrediging de
film blijft uitkijken, omdat deze esthetisch zo mooi in elkaar zit of omdat hij of zij benieuwd is naar hoe het afloopt lijkt me op zijn zachtst gezegd onzinnig. Ik ben echter sportief genoeg om aan de oproep gehoor te geven concrete voorstellen te doen voor de eerste drie minuten van een pornografische film.
Het genre van de pornografische film dicteert het gebrek aan drama zoals de western dicteert dat er geen plek is voor ufo’s
Zo’n voorstel moet iets tonen dat niet eerder gedaan is. Zoiets vraagt uiteraard om gedegen onderzoek. Het bedenken van 20 ideeën voor de eerste drie minuten van een pornografische film is voor mij net zo’n opgave als 20 nieuwe ideeen bedenken voor de inrichting van je badkamer of 20 ideeën om er op uit te gaan met het hele gezin in Drenthe. 20 ideeën veronderstelt dat je de eerste twaalf uit de mouw schudt. Ideeën waar je al langer mee rondloopt. Dat je met een vriend in het café zit en na een stilte zegt: ‘Oh by the way ik heb nog een paar leuke ideetjes over de eerste drie minuten van een pornografische film.’ De zo gehete Point of Attack. Als ik Kousbroek begrijp, heeft hij er moeite mee dat in de pornografische film de hoofdpersonen direct overgaan tot de daad. Hij mist de opbouw, de introductie van de personages, kortom de expositie. In verschillende basistheorieën over het schrijven van drama is de ‘wil’ van de protagonist de motor van het scenario. Iets of iemand wil iets. Als niemand iets wil komt het verhaal of film niet op gang. Het tweede basiselement is dat het de protagonist niet meteen mag lukken om te krijgen wat hij wil. Met satanisch genoegen werpt de scenarioschrijver de protagonist allerlei obstakels voor de voeten. Het derde basiselement van een klassiek scenario is de antagonist. De verpersoonlijking van de tegenkracht. De slechterik of tegenstander. Degene die niet wil wat de protagonist wil. Het is dan de opdracht aan de scenarioschrijver met deze drie elementen een conflict cyclisch te maken of te wel in steeds andere gedaantes en extremere vormen terug te laten komen waardoor er spraken is van ontwikkeling en er aan het einde van de film toegewerkt wordt naar een finale. Bekijken we met deze bril de opbouw van een doorsnee pornografische film dan hoef je geen scriptdokter te zijn om te zien dat er alleen voldaan is aan het eerste basis element: Iemand wil iets, namelijk neuken. De overige twee basis elementen zijn over het algemeen in geen velden of wegen te bekennen. Schrijvers van scripts voor pornografische films besteden net zo veel aandacht aan de principes van drama als Spanjaarden aandacht besteden aan de inrichting van openbare toiletten. De eenzame roep van Kousbroek voor esthetisering zou hier wel eens mee te maken kunnen hebben. Onze nieuwsgierigheid naar of het de protagonist zal gaan lukken, wordt niet gewekt om de doodeenvou-
dige reden dat hem of haar geen strobreed in de weg wordt gelegd. Het genre van de pornografische film dicteert het gebrek aan drama zoals de western dicteert dat er geen plek is voor ufo’s en er in een romantische komedie geen plek is voor verkrachting.
Je zou kunnen zeggen dat met het ontbreken van tegenkracht de pornografische film ongewild overeenkomsten vertoont met post-dramatische teksten zoals we die vooral in het theater tegenkomen bij Elfride Jelinek, Renee Polish, Christoph Marthaler, en enscèneringen van Johan Simons. Het wil de werkelijkheid niet bevestigen en ontkent de platgetreden paden van psychologische motieven voor ontwikkeling van personages. Er is enkel sprake van demonstratie en het is aan de toeschouwer hieruit eigen conclusies te trekken. Jelineks advies aan dramaturgen luidt: ‘Karakters op toneel moeten vlak zijn, zoals kleding in een modeshow: wat je krijgt, moet niet méér zijn dan wat je ziet. Psychologisch realisme is afstotend, omdat het ons toestaat uit de niet te verteren werkelijkheid te ontsnappen door te schuilen in de “luxe” van de persoonlijkheid, ons in de diepte van het individuele karakter te verliezen. Het is de taak van de schrijver om deze kunstgreep te verhinderen, ons naar een punt te jagen van waaruit we de verschrikking met een emotieloos oog kunnen zien’.
Verdere overeenkomsten tussen post-dramatisch theater en pornografie zijn er overigens niet. De bovengenoemde theatergrootheden leveren met hun werk commentaar op de samenleving waar de pornografische film uit is op pure winst.
Ter afsluiting heb ik ervoor gekozen te demonstreren wat er zou kunnen gebeuren als we de wetten van het klassieke scenario toepassen op de eerste drie minuten van een pornografische film. Er is dus sprake van een protagonist met een wil en er is een antagonist die niet wil. En als we dan toch aan het esthetiseren zijn, laten we er dan maar meteen nog een schepje bovenop gooien en er literaire pornografie van maken. Plaats van handeling is de Stadsschouwburg in Amsterdam. Aanleiding is het 77e Boekenbal. Point of Attack het moment dat een scenarioschrijver uitgenodigd wordt na te denken over de eerste drie minuten van een esthetisch verantwoorde pornofilm. De redacteur kijkt hem vragend aan. In de kermis van geluiden mengen uitbundige stemmen zich met getoeter van taxi’s en remmende trams. Aan de tramrails onder het balkon wordt door drie man gewerkt. De scenarioschrijver glimlacht zuinig en knikt terwijl zijn ogen een jonge brunette opnemen die met haar rug schuin voor hem staat te praten met schrijver, dichter en essayist Leopold de Buch. Onbedoeld vangt hij flarden van hun gesprek op.
Titel De tinteling van het ontoelaatbare
d3:00 ext.stadsschouwburg/ ajax balkon. nacht
Ben je sip?
Sip?
Ja sip, ben je sip?
Hoezo?
Je zit zo sip te kijken.
Ik ben niet sip, ik zit in mijzelf.
Ik zit ook in mijzelf.
Bij jou is dat anders.
Hoezo?
Jij hebt het vanbinnen gezellig gemaakt.
Hoe weet je dat?
Dat zie ik.
En jij?
Als ik in mijzelf zit, dan zit ik op een kale betonnen vloer waarvan de kou door mijn botten omhoog trekt.
Ik wil je best helpen met inrichten.
Doe geen moeite.
Het kost geen moeite.
Alles kost moeite.
Haten niet.
Draag je een string?
Sorry?
Draag je een string?
Ja.
Geil.
Vind je dat geil?
Cassandra draagt geen strings.
Denk je dat ze iets doorheeft?
Ik koop ieder jaar een string voor haar verjaardag, maar ze weigert ze aan te trekken.
Vraagt ze nooit waar je bent geweest?
Ze zegt dat ze niet lekker zitten (pauze)…
Ze moet toch iets doorhebben?
Ze vindt zo’n touwtje niet fijn.
Je moet er aan wennen.
Waaraan?
Aan alles… Je moet overal aan wennen. Aan wijn, aan roken aan strings.
Cassandra went nooit ergens aan.
Het is ook niet vanzelfsprekend.
Wat?
Een string. Het lijkt vanzelfsprekend, maar het is niet vanzelfsprekend.
Ik vind het ordinair.
Wat?
Een string. Ik vind een string ordinair.
Ik dacht dat je het mooi vond?
Ik vind het niet mooi… Ik vind het ordinair.
Vind je mij ook ordinair?
Nee, ik vind een string ordinair.
En mij… Wat vind je van mij?
Ik vind jou geil.
Geil?
Ja, geil.
Vind je dat ik te dikke benen heb?
Dikke benen?
Ja, eerlijk zeggen
Nee.
Echt niet?
Nee.
Ook niet een beetje?
Nee.
En als ik zo doe?
Dit zijn toch dikke benen? Ik kan soms in de spiegel kijken en schrikken van mijn dikke benen. Vleesbomen, een maanlandschap vol kraters en putten alsof ieder moment Neil Armstrong op mijn been kan landen.
Ik heb zin.
Nu?
Ja nu.
En Cassandra?
Die zoekt het maar uit.
Waar is ze?
Ze is op het podium.
Met wie?
Met een emotioneel gehandicapte kinderboekenschrijfster.
Ik ben niet in de stemming.
Je bent niet in de stemming?
Nee, misschien later.
Later?
Ja later, ik moet meer drinken.
Als je zo doordrinkt is er geen later.
Je bent niet mijn vader.
Helemaal zeker weet je dat nooit
Ik kan je wel even pijpen.
Waar?
Op het toilet.
Dat valt op.
Blijf je bij mij slapen?
Wat denk je zelf?
Maakt dat wat uit?
Wat?
Wat ik zelf denk?
Nee.
Nee?
Nee ik blijf niet bij je slapen.
Ik wil iets sterks.
Wat doe je?
Kom.
Wat?
We gaan naar de derde verdieping.
Wat is daar?
Een verrassing.
Ik houd niet van verassingen.
…Je moet me vertrouwen.