Anneke Brassinga
Inleiding bij Dominique Meens, ‘Tombe van Nerval’
Soms worden grote dichters postuum geëerd met een poëtisch monument. Nerval, ofwel Gérard de Nerval, schrijversnaam van Gérard Labrunie (1808-1855) verdient zulks alleen al omdat hij als rechtgeaard romanticus bezweken is aan het verterend vuur van zijn dromen, visioenen en nachtmerries – op een koude winternacht hing hij zich op in een Parijse steeg, de rue de la Vieille-Lanterne. Onsterfelijk was hij al, als schrijver van Les filles du feu, Les illuminés, Voyage en Orient, en misschien bovenal de sonnettenreeks Les Chimères. Als prille negentienjarige had hij een vertaling van Goethe’s Faust gepubliceerd. Reizen, schrijven en perioden van waanzin wisselden elkaar af in zijn bestaan. De Britse schrijver Richard Holmes geeft in zijn biografische vierluik Footsteps (vertaald als Sporen) een navrante levensschets van Nerval. In de navolgende tekst wordt hij door Dominique Meens, Frans schrijver van nu, herdacht, herdicht, in een reeks passages die zijn gemoedsgesteldheden pogen te evoceren, en zijn levenseinde. Er zijn mensen die zich van kant maken omdat het leven hun zinloos lijkt, er zijn er ook, zoals Nerval, die dat doen omdat het leven voor hen te veel zin heeft, te veel raadseltekens bevat, werkelijkheid en droom in één is.
Dominique Meens (*1952) is gefascineerd door Nerval als een schrijver wiens streven (en misschien ook angst) het was, dat zijn kunst zich zou verwerkelijken, dat de wereld zou veranderen door de magie van het woord. Aan de wrijving tussen dat romantische ideaal, die scheppende drift, en de realiteit die aan onze vormende greep ontglipt, heeft Nerval, aldus Meens, zijn hersens gebrand. De as die rest is het literaire werk, de wereld is niet ‘de andere wereld’ geworden en alleen de lezers van Nerval kunnen nog ervaren dat deze schrijver een magiër was.
Dominique Meens zelf schreef in het driedelige Ornithologie du promeneur (Vogelkunde van de wandelaar) en een vierde deel, L’aigle abolie, (De adelaar afgeschaft) zijn ‘vogelstudies’, ofwel een evenzeer aan de mensen als aan de vogels gericht vertoog, om de beide diersoorten aan elkaar uit te leggen. Zijn roman Aujourd’hui je dors (Vandaag slaap ik) is een rechtstreeks tot de
lezer gerichte, afwisselend furieuze en satirische, monoloog over de huidige status van het menszijn en het schrijverschap. Zijn polemisch vuur houdt Meens tevens brandend in de geschriften van zijn alter ego, de Antwerper havenloods Jan de Weck. Dat literatuur in de huidige tijd niet bij machte is in de wereld iets teweeg te brengen dat verder reikt dan divertissement en individuele ophelderingen, heeft hem de strijdlust niet benomen.