[p. 367]
Antoine Uitdehaag
De leraar
Wist hij iets? Die elke dag
voor dauw de keukendeur uitsloop
en naar zijn andere kinderen joeg.
Hoe wij ontvaderd vochten om de lege troon,
beurtelings moeder blind beminden, uitgeraasd
het bed dekten, tafel, de sporen
uitgewist voordat hij inviel. Verbaasd,
tot in het bot vermoeid van al die anderen,
zag hij de opgeruimde koppen,
de lege ogen. Miste hij iets?
[p. 368]
Zwijgman
Zwijgman met emmers varkensvoer,
tijdig gevlucht voor het afvoergat
van dit millennium. Voor nota’s,
quota, berekende onzekerheid.
Voor de eeuwigheid werkt de boer
alleen.
Jij stak de hens erin, liet je
tenslotte tegenzinnig redden
uit de fik, die redde wat er viel:
herinnering. Was alles. Is.
Weck varkensvlees, kersen en bonen
maar boeren rotten achter glas.
Geblakerd in de lakens, rechtop,
de nachtzuster kreeg jou niet neer,
trok jij je laatste oordeel, de slangen
uit de flessen, zwijgman.