[p. 531]
Antoine Uitdehaag
Repetitieruimte
Eerste lezing
Wat leest hij zijn regels
als ongewenst drukwerk, de dwerg.
Vouwt letters in kleine envelopjes
op de wind. Gooit voltooide zinnen
schaterend het raam uit.
Wordt met het woord kleiner
wacht op de ruimte ertussen.
Zoekt voor de potten en pannen
naar het blank van het vers
naar het mes in het vers.
[p. 532]
To be
Het antwoord op de regisseur, de vraag
is pauze. Hoon maskeert pijn.
Een lange frons begint, langs het front
van Duitse theaterhuizen, vergeefse
odyssee, doorweekt de stationsnachten
van talentloos bier. Zwijgen is zoeken
naar de spijker. Om zijn masker
zijn tekst, zichzelf aan op te hangen.
Om blootsvoets, om de pijn
tenslotte. Het antwoord is zijn.
[p. 533]
Actrice
Onder haar rijstpapieren blad
liggen lichtblauw de nerven.
De huid gestolde oppervlakte
vliesdun vel op haar melk.
Uitdagend bloot elke zenuw
elk trekken van de ziel
rilt ze in de cocon
van mijn twee holle handen.
Ik geef haar prijs aan het licht
aan u, het molesterend oog.
[p. 534]
Hij valt
Ik kijk, hij valt en breekt
mijn weerstand voor hij staat.
Dit is de val, volmaakt
en hij is voor de val de eerste mens.
Hij speelt niet val, maar valt
door eeuwen drama, planken vol idee
mij in de schoot. Trouw en vrijgevig
als een kraan, nauwkeurig. Maar woest
als een Afrikaanse stroom door wit land,
negentiende-eeuws nieuwsgierig.
[p. 535]
Auditie
Er zat een meeuw stil op een stoel
in het lokaal. Het raam stond open
en de zomer lachte beneden op straat
om het theater. Zij trok haar zwarte sjaal
dicht om zich heen en trok nog
met haar been. Gespeeld en zenuwen.
Ik luisterde naar de adem van de zaal
en liet haar nog eens en toen nog eens.
Een onbetrouwbare traan nam haar mascara
mee. Nee, dat bedoel ik niet nee nee
ik ben een meeuw.
[p. 536]
Niets dan goeds
Steeds dieper dronk je ziel zich weg
in je steeds wassend lichaam.
Op de toppen van je sierlijke worstjes
op de tenen van je hoge stem
danste een vaak gelijmd talent.
Nog was de zaal van ingehouden adem
nog was de taal van suikergoed.
Noodlichtjes zwommen in je ogen.
Wanhopig zocht je naar de geest
in de fles, in je ophopend vlees.