[p. 725]
Anton Korteweg
Veertig
Met ellebogen
Ik zie mezelf al veertig jaar, waarvan
de laatste jaren vol begrip: kijk,
zo ben ik. Nu ik niet kan verzuimen nog
het liefst in blauwe trui, met ellebogen, maar
als ‘t moet in pak en in de plooi, wat
meer verdient.
Soms ben ik hier, dan
daar.
Meestal beweeg ik oog of hand
over papier.
Ik zeg niet dat het helpt, maar doe
het al zo’n vijfendertig jaar.
En kan ook niet veel anders.
[p. 726]
Goed
Goed, je regelt wat, hebt je voorzien
van vrouw, zoon en dochter, in
deze volgorde, je een huis gebouwd,
carrière gemaakt en hoort bij van alles.
Lopend door de natte bladeren
denk je aan alle dode takken in
je leven. Thuis wacht de afwas, is het
niet meer dan éen keer per week.
Hoede
Dat je, al was het maar éen maal,
je staf zou nemen, slaan, en wij
dan samen doodsbang waadden, zij
onder muren van water bedolven.
Je roept alleen ‘klaar, over’, steekt
je pannekoek omhoog als in
de verste verte niets beweegt.
Zo kom ik al te behouden aan.
Geen belagers, laat staan vergaan.
[p. 727]
Brandend
We hebben het toch gezellig, niet
waar, wij, samen? Maar
het gaat wel hard.
Vijftien jaar geleden op elkaar in
het warme zand van een
Noordwijkse duinpan. Nu
kleums naast mekaar, elk op
zijn eigen elektrische deken.
Voor onderweg
In een hoek van een hok
als een poes. Op een vod.
Met op m’n schoteltje
je hart als leeftocht.