[p. 178]
Anton Korteweg
Vijf gedichten
Hart
Eindelijk los verlangd
uit je, ketste het af.
Stuiterde, barstte vervolgens
als een bloedblaar open.
Al wat je nog mag hopen
is, dat het, wreed vertrapt
tot smartelijk dichterschap,
je schoorsteen zal doen roken.
[p. 179]
Hoop
Als ik ten minste die hand
boven mijn hoofd af kap,
‘t voortaan verdom te mompelen
‘Jongen, ik hou van me’,
wordt het misschien nog wat.
[p. 180]
Huwelijk
1
Voor jou is het iets anders – na
de hele dag met onze kinderen,
koken, opruimen, kleertjes, moet
je je ook nog eens voor mij.
Wat je en waar je en wie je – voor
jou is het wat het voor mij is dat
aan te moeten horen, ‘s avonds en
altijd verlangend eindelijk in jou
doelmatig te verzinken.
[p. 181]
2
In de Horsten een bonte specht,
een wezel, al half bruin,
een lammetjes zogende boer –
om alleen maar éen van de drie,
daarvoor moet je jaren lang.
We zijn nu tien jaar getrouwd.
Er is dus, dacht ik, nog hoop.
3
Zoals in ‘t najaar van de balsemien
het doosje door niet meer dan handwarmte
met een zacht plofje heerlijk open – zo.
In onze tuin, in onze maand oktober.