Antonio Pereira
Drie verhalen
Vertaald door Hendrik Hutter
De draad van de vlieger
Dit verhaal had geschreven kunnen zijn door een romancier, of voor een film. Het begint ‘s nachts op vliegveld Barajas. Een man die we Juan zullen noemen en een vrouw die vanzelfsprekend Liliana heet, zitten aan de bar van het internationale café met elkaar te praten, en alles lijkt één groot feest. Op vliegvelden zorgen de lichten en luidsprekers tijdens het wachten voor veel leven. De roltrappen gaan omhoog en omlaag. Op de lopende band bewegen anonieme koffers zich voort naast koffers met stickers van hotels erop, alsof het eretekens zijn. Er hangt een klok die duidt op andere levens, mensen die op dit moment werken, of overspel plegen, of in een trein zitten. Hier is het twee uur veertig, in Tokio tien uur veertig en in Buenos Aires bijna middernacht.
Dan klinkt er een zoetgevooisde stem die tot in de kleinste hoekjes van het vliegveld doordringt. We zullen de mededeling herhalen.
Passagiers van Iberia met bestemming Rio de Janeiro, Montevideo, Buenos Aires, Santiago de Chile worden vriendelijk verzocht om zich naar de paspoort-controle in de vertrekhal te begeven, gate nummer twee.
Pauze.
Iberia passengers flying to Rio de Janeiro, Montevideo, Buenos Aires, Santiago de Chile are kindly requested to proceed to the out going customs hall, gate number two.
En meteen daarna:
Messieurs les passagers d’Iberia à destination Rio de Janeiro, Montevideo, Buenos Aires, Santiago de Chile, sont bien priés de se présenter à la douane de sortie, porte numéro deux.
Door het gezag van de woorden wordt kosmopolitisme en vermetelheid gestimuleerd, alle personages vergeten de identiteit in hun paspoort en voelen zich even een ander personage. Ze worden ergens heen geleid en zweven rond, alsof
iemand vanuit een toren ‘Actie!’ heeft geschreeuwd. Een paar kapucijner monniken gaan als eerste; ze laten geen enkele omhelzing achter. Kinderen drukken zich tegen hun begeleiders aan. Een paar grijze mannen lopen naar gate nummer 2 met hun aktetassen, een aantal vrouwen begeeft zich naar gate nummer 2 met hun vele en noodzakelijk armen.
Nu is Liliana aan de beurt.
Ze is een mooie, lange vrouw. Het is niet moeilijk om te bedenken hoe de mannen in de scène naar haar kijken, maar ook de vrouwen, want als Liliana op een feest verschijnt of op straat loopt, richten alle blikken zich op haar. Juan vleit zich met die gedachte, die inmiddels, door de tijd die ze nu met elkaar getrouwd zijn, een zekerheid is geworden. Hij prijst zich gelukkig dat die beeldschone vrouw van hem is, dat hij daarom benijd wordt. Juan kust haar en Liliana laat zich kussen, een kus die je kunt verwachten bij een afscheid in de schijnwerpers. Zij gaat zo vliegen en hij blijft achter op de grond. Hij blijft staan met zijn hand in de lucht, maar wat kan een man ook anders, nu zijn vrouw er opeens beter en mooier uitziet dan ooit. De vrouw staat op het punt te verdwijnen door het gat dat naar de nacht leidt, naar een deel van de atmosfeer hoger dan de hoogste bergketens. In de wereld van de luchtvaart zorgt het overvloedige licht ervoor dat alles veiligheid uitstraalt, en Liliana loopt verder, vol zelfvertrouwen, zoals ze is geboren en zoals ze altijd heeft geleefd. Slechts een toevallige botsing (of het lot, dat is niet te zeggen), en de hele waaier van tijdschriften valt uit die zo goed verzorgde en zekere handen van Liliana.
‘Ik zal u wel even helpen.’
‘Oh, het spijt me, maar laat u zich door mij niet ophouden.’ Dat soort beleefdheden.
De reisgenoot van Liliana heet misschien Gerardo, of Alberto, of beter nog Roberto. Na die haastig geboden hulp draait Roberto zich nog één keer om voor een vluchtige groet. Vanuit het solidaire groepje achterblijvers wordt Roberto’s gebaar beantwoord door een onopvallende vrouw die een zakdoek omhoog houdt, net zo onbeduidend als zijzelf, laten we haar Maria noemen.
De gate gaat definitief dicht. Gate of porte nummer 2 is dicht. De achterblijvers hebben even het gevoel van afwijzing en ervaren een vreemd soort vermoeidheid, de kater na het feest. Langzaam lopen ze de vertrekhal uit en al snel zijn ze elkaar weer vergeten. Buiten klinkt het gebulder van een straalvliegtuig in de nacht.
De auto’s stonden op de grote parkeerplaats en waren inmiddels met een laagje rijp bedekt. In een oogwenk waren de taxi’s verdwenen.
‘Als u wilt, kunt u met mij meerijden naar het centrum…’
De onopvallende, onbeduidende vrouw was niet al te verbaasd. Ze ging voorin zitten en kroop ineen tegen het portier, zodat er tussen haar lichaam en de bestuurder zoveel mogelijk ruimte zat.
‘Ik ben zo vrij geweest u een lift aan te bieden… Het is net of we aan elkaar zijn voorgesteld, mijn vrouw gaat naar Rio, en ik geloof dat uw man dezelfde vlucht heeft…’
Het moet haar zijn opgevallen dat er een sterke parfumlucht in de wagen hing. Vrouwen houden ervan om parfums te raden, het parfum van de andere vrouw. De auto rook naar het nieuwe leer van de bekleding, naar sigaretten, maar vooral naar Arpège. Het leek of ze haar rok ging gladstrijken, maar ze bedacht zich. Daarna kroop ze langzaam uit haar schulp en ging op een meer natuurlijke manier zitten die geen wantrouwen meer uitstraalde.
De wagen is een tweezitter met veel pk’s, maar reed langzaam over de snelweg. Bescheiden auto’s haalden hem moeiteloos in, ongetwijfeld met een gevoel van triomf. Vanuit haar ooghoeken, die ze met een eyeliner had doorgetrokken, observeerde de passagier het onverstoorbare gezicht van de bestuurder en de aantrekkelijke behaarde handen (ze zijn prachtig!) die uit de witte boorden van zijn overhemd staken.
Op zeker moment, toen de bestuurder de versnellingspook bediende, beroerde de ervaren hand even het linkerbeen van de vrouw. Een onbekend lichaam, maar toch zo dichtbij. En waarom zou het geen warmbloedig en vurig lichaam zijn? Toen het nog een keer gebeurde, draaide de man zich ongegeneerd naar haar toe. De vrouw werd steeds belangrijker. Ze was een klein cadeautje, maar wel ‘ingepakt door Louis Vuitton’, dacht de eigenaar van de rode MG met nummerbord uit Bilbao.
Ze reden langs grote kantoorgebouwen en het leek net of de geheel verlichte, maar waarschijnlijk lege verdiepingen onder de grote stralende letters van de lichtreclame ook alleen maar waren bedoeld om klanten te lokken. De borden boven de snelweg sorteerden de voertuigen en leidden ze naar de belangrijkste punten van de stad. Maar Madrid bestaat uit vele steden. Tussen de vestigingen van legendarische fabrieksmerken lag er opeens een terrein met schroot en metaalslakken. Het strekte zich over een groot gebied uit en besmeurde de wereld met zijn lelijkheid. De man met de witte boorden drukte op een knop en uit de rechthoek van de autoradio begon gladde muziek te stromen. Hij trapte het gaspedaal in en de wagen schoot als een woest dier vooruit. De steeds schaarser wordende bomen kwamen de auto snel tegemoet en waren in een oogwenk weer verdwenen. Vrouwen hoef je nooit iets uit te leggen. De vrouw gaf zich aan hem over, niet met woorden, maar door zich te ontspannen en subtiel wat onderuit te zakken.
Toen ze Calle María de Molina insloegen, zei de man: ‘Zullen we wat gaan drinken? Een whisky’tje?’
‘Ach, waarom niet.’
De bestuurder sloeg op het juiste moment af, hij wist waar hij moest zijn. Even later bracht hij de auto op een sportieve en enigszins arrogante manier tot stilstand, zoals sommige wat rijpere versierders doen. Het was niet te zeggen of de zaak net was opengegaan of die nacht helemaal niet was gesloten. Juan bood de vrouw zijn hand aan. De hand van de vrouw was net een klein vogeltje. Ze werden met elkaar verbonden door hun lichaamswarmte, die in de kille ochtend zo goed te voelen en aangenaam was.
Als een romancier of een scenarioschrijver dit verhaal zou schrijven, zou het anders aflopen. Maar ik ben Juan en ik weet hoe de avontuurtjes in mijn leven eindigen. Toen we elkaar in de ogen keken, lieten we ons gaan. We richtten onze blik op de vlekkerige hemel boven de stad en een onzichtbare draad verbond ons met de wolken, de draad van de vlieger.
‘Ze zullen nu wel boven de oceaan vliegen.’
‘Ja, ze zullen nu wel boven de oceaan zijn.’
We gingen naar binnen. Allebei bestelden we koffie met melk en schoten in de lach.
Traag is het licht van de dageraad op verboden vliegvelden
Op een dag zat de geïnspireerde dichter Pepín Ramos aan een ruwe tafel in een kroeg die De Senaat wordt genoemd, en hij speelde daar zijn rol van geïnspireerd dichter. Wanneer hij op die mysterieuze stem wacht, bejegenen we hem met het grootste respect, hoewel niemand ooit een voltooide pagina van hem heeft gezien. Een stamgast van de kroeg, vrolijk en lucide door de eerste glazen, liep naar hem toe en wierp een blik op de regel die op het vel papier prijkte:
Traag is het licht van de dageraad op verboden vliegvelden
Het prachtige vers waarmee het gedicht zou beginnen, was nog het enige.
De stamgast zuchtte: ‘Dat is een goed begin, Pepín. Maar wat nu?’
De violiste
Soms komt het symfonieorkest van Bratislava, of een andere plaats ver hiervandaan, naar de provincie.
Dat is een bijzondere gebeurtenis, maar het bijzondere zit hem niet alleen in de muziek.
Die jonge vrouw daar in het orkest, met haar viool en haar sluike haar, die misschien María heet of Claudia en die is opgeleid om bijna hemelse trillingen te produceren, tremolo’s, pizzicato’s, dat meisje gekleed in satijn zou nooit kunnen bedenken dat er in de zaal mannen zitten die haar met begerige ogen van de rest afzonderen en fantaseren over liefdesspelletjes voor hun handen, hun vingers.