[p. 72]

[p. 73]
Arjen Duinker
Gedichten
1
Parels verschuilen zich niet.
Ze ademen de tijd in en uit.
De honden zoeken ‘s nachts
De koele resten van zonlicht.
Kinderen wrijven hun armen in
Met fijngemalen schelpen.
Geef me je handen en je huid,
Geef me je glinstering.
[p. 74]
2
Ook de stoelen, ook de strijdlust,
Ook de vloeren, ook het onverwachte.
Een stroom van donkere stoffen
Slingert zich uitdagend door de straten.
We letten niet op de zoute wolk
Die ons afleidt met weemoed.
Ik geef je mijn huid en mijn handen,
Ik geef je mijn glinstering.
[p. 75]
3
Uit de huizen komen de stemmen
Van de kinderen die vragen stellen.
De lucht streelt de lettergrepen
En de twijfel aan mogelijk leven.
Luister naar het einde van de vragen,
Luister naar het begin van de stemmen.
De kinderen eten korsten brood
En drinken water uit plastic bekers.
[p. 76]
4
Rennende schaduwen, brandende ogen!
De herinneringen aan de zee van rozen!
Vuurvliegjes maken zich los van de tijd,
Op de schutting flonkert een hart.
Ik luister naar het begin van de adem,
Ik luister naar het zoeken van waarheid.
Tintelende vingers, verdwalende ogen!
De golven in de buik van de diepte!
[p. 77]
5
Kinderen klimmen op de daken
En zien de wolken en de maan.
De wind fluistert in onze poriën,
De wind is stil tegen de twijfel.
Neem van de schouders die nagels,
Neem van de wimpers die lippen.
Laat de bloem de handen vergeten,
Laat de zee ademen als begin.