Arnon Grunberg
Literaire polemiek
In Het vliegenboek, een verzameling teksten van Jeroen Brouwers, staat een stuk getiteld ‘Uren bij het theelicht’ met als ondertitel: ‘De Elsschotkunde van Karel van het Reve’. Het is een nogal polemisch stuk gericht tegen Karel van het Reve.
Duidelijk is in ieder geval dat Brouwers Karel van het Reve tamelijk goed gelezen heeft. Sommige van Brouwers’ bezwaren rechtvaardigen echter niet de talloze alinea’s die eraan worden gewijd. Zo vind ik het vergrijp om Elsschot een Nederlandse in plaats van een Vlaamse schrijver te noemen niet groot genoeg om daar bijna twee bladzijden over door te emmeren. Maar dat hoort vrees ik bij het genre van de polemiek.
Literaire polemiek is een (ernstig) spel dat althans in Nederland niet meer gespeeld wordt. Inzet van het spel is om de tegenstander zoveel mogelijk te vernederen en op fouten te betrappen. Het betrappen op fouten is middel, vernedering is het doel.
De Nederlandse polemist is niet kieskeurig als het gaat om andermans fouten. Zo raakt de bewering van Brouwers dat Van het Reve niet goed kan uitleggen wat er nou precies zo bijzonder is aan Elsschot, waarin hij niet helemaal ongelijk heeft, ondergesneeuwd door het gezeur over de grammaticale slordigheden waaraan Van het Reve zich bezondigt, slordigheden die een beetje bureauredacteur zou hebben gecorrigeerd.
Dat ze bij Van Oorschot, de uitgever van Van het Reve, kennelijk te gierig waren om een goede bureauredacteur in te huren is vervelend voor Karel van het Reve maar als argument tegen hem niet bijzonder sterk.
Waarom is dit soort polemiek uitgestorven? En is dat erg?
Om met de eerste vraag te beginnen. De meeste schrijvers zijn te lui om zich werkelijk te verdiepen in het werk van een andere schrijver. Onlangs stond in Vrij Nederland een recensie van een schrijver die af en toe ook recenseert, of wellicht een recensent die af en toe ook een romannetje schrijft. De recensent berichtte dat hij halverwege het boek maar was opgehouden met lezen.
Zwaarder dan de eigen luiheid weegt de angst dat schrijver x zich gaat verdiepen in het werk van de polemist. Niet ten onrechte leeft de gedachte: als ik beleefd zwijg over x, dan zal x ook wel beleefd zwijgen over mij. Althans in de openbaarheid. Dat men in de kroeg, de huiskamer en op feesten en partijen zich naar hartelust uit kan laten over x en zijn werk is evident.
Weekbladen, noodlijdend als ze zijn, hebben geen behoefte aan literaire polemiek. De redacteuren leven in de vrees dat het publiek niet zou weten waar het over gaat. En literaire tijdschriften voor zover die nog bestaan hebben minder lezers dan de schoolkrant van het Vossius Gymnasium.
Een tijdlang heb ik gemeend dat de schrijver naast het schrijven van romans ook een corrigerende functie had.
Ik las wel eens een boek van een tamelijk beroemde schrijver dat door de kritiek hogelijk geprezen werd maar waar ik niets aan vond. Ik meende dat de kritiek het bij het verkeerde eind had. En in plaats van mij tot de critici te richten, wat niet zo netjes is en ook een onzinnige omweg, richtte ik mij tot de desbetreffende schrijver en probeerde hem of haar uit te leggen wat er mis was gegaan bij het schrijven van zijn of haar boek.
Iets soortgelijks moet Jeroen Brouwers hebben bewogen toen hij zijn stuk over Karel van het Reve schreef.
Na een paar jaar kwam ik erachter dat de opinion chique luidde dat ik dat soort stukken alleen maar schreef omdat ik jaloers zou zijn.
Aangezien ik weinig behoefte had mij tegen deze opinion chique te verzetten, het leek mij een heidens karwei, besloot ik te doen wat vrijwel alle Nederlandse schrijvers doen: over collega’s beleefd zwijgen of nietszeggende complimenten uitdelen. Behalve als de schrijver dood is. Dan mogen de complimenten net iets minder nietszeggend zijn.
Over dit fenomeen schreef Robert Menasse in Die Presse een goed stuk naar aanleiding van de dood van Haider: ‘In Österreich wird der Tod einer öffentlichen Person nicht von einem Amtsarzt, sondern erst von den Medien begläubigt: wenn selbst die Feinde, Gegner und Konkurrenten jemanden in den Zeitungen und im Fernsehen hochleben lassen, dann kann man sicher sein: dieser Mensch ist wirklich tot. Was hierzulande als “Pietät” bezeichnet wird, nämlich die plötzliche Einigkeit dahingehend, über einen nur noch Gutes zu sagen, ist in Wahrheit bloß deren entfernt verwandte österreichische Kulturtechnik, den konkreten Menschen durch eine Legende zu ersetzen, die es ermöglicht, seine wirklichen Taten und deren Konsequenzen zu verdrängen und zugleich “als Erbe” anzunehmen.’
Dit gaat over Haider en Bernhard maar het zou zomaar ook over pakweg Wolkers of Gerard Reve kunnen gaan.
Nederland is soms net Oostenrijk. Wat voor piëteit en collegialiteit doorgaat is feitelijk luiheid, angst en verdringing.
Ook mijn tweede vraag is nu beantwoord.