[p. 96]
Bart Meuleman
Gedichten
het begon met een lach die onbekommerd van de springplank
duikelde, op het plat van het water,
en nog eens en nog eens en nog eens,
tot de lach, zoveel harder en grijzer, binnen bleef.
ik doe niet meer mee,
schreef de lach,
de tanden hebben het koud gekregen.
het kwam nog tot een eind
toen het water, plat en hard, al onder het maanlicht lag,
als een hoofdstuk afgesloten.
[p. 97]
niet langer kon ik lijdzaam toezien.
ik stichtte een eigen gemeenschap, met ruime aandacht
voor dieren.
is dit mijn bijdrage aan de oplossing voor een
probleem vandaag, de verwerping van het zelf, zijn omgeving,
en in het bijzonder, alle anderen?
dieren, zoals geweten, voeren oorlog zonder afspraak,
overtreden geen enkele regel. het lijfje van de vlieg,
vakkundig leeg te zuigen door de spin,
zal van mij geen medeleven krijgen.
wel de vage spanning dat het lukt.
van de meisjesotter, na de daad haar snuit in twee gekliefd,
word ik eenvoudig stil.
ik kwam iets van mijzelf op het spoor, waarachtig.
moeilijk mee te delen, onbruikbaar in een
breed maatschappelijk verband,
tenzij
voor wie niet luisteren wil
naar wat ons dag na dag vergeefs wordt aangeleerd.
[p. 98]
laat het zuur maar likken, alles heeft zijn tedere kant.
je hebt lang moeten strijden voor je verlossing,
en nu het zover is – je hoeft gewoon
je donkere haren te torsen,
het bad in te stappen.
morgen komen roger en maurice.
ook maar jongens die nergens van wisten, ook maar
namen die ons nog een keer in de lach
doen schieten –
het had een verhaal kunnen worden, het deed niks.
laat het vuur maar tikken, alles brandt.
morgen komt iemand met slaapzout de schade blussen.
iemand van negen tot vijf die ook maar
door zijn ellende moet sloffen,
daar stilvalt.
als de grote wijzer smelt ga ik de deur uit.
als de kleine wijzer dreigt ben je van huis weg.
[p. 99]
toen willy stierf
getracht de hond van willy uit te leggen
wat er gaande was.
wispelturige reacties.
desinteresse (vaak); uitzinnige woede (soms);
weigering om de neus
in de lucht te steken en wat dan ook te ruiken (onophoudelijk).
onrustwekkende sprongen.
hem bij de kop vastgepakt, in de ogen gezien
en alle woorden herhaald,
ik benadruk,
alle woorden herhaald die nodig waren voor een goed begrip.
de ogen glommen, zuiver donkerbruin.
we zouden kunnen zeggen:
hier luistert de ziel van het dier.
zeker wisten we het niet.
omdat de tijden waren veranderd
en ook het laatste waarin we als volbloed idioten
hadden geloofd
van het ene uur op het andere in rook verdwijnen kon,
zomaar nergens heen.
[p. 100]
zoals een vrouw, die overloopt van melk en liefde,
haar linkerhand naar een kussen brengt,
in die gedachte wil ik afscheid nemen.
overschouwend, nog één enkele keer, uitsluitend
zachte gewassen.
niet het lichaam, de asse.